tentamenvragen!!!! Flashcards
- De Time-lapse-video die de kunstenaar Anthony Cerniello heeft gemaakt van de ontwikkeling van het meisje Daniello illustreert dat de levensloop van de mens het beste kan worden gezien als een
a. Sociale constructie
b. Geleidelijk (continu) veranderingsproces
c. Natuurlijk proces van veroudering
a. Sociale constructie
- Het feit dat het meisje Genie na jarenlange opsluiting, zonder dat ze met taal in aanraking kwam, wel een schat aan woorden, maar geen grammatica kon leren, werd gezien als een
a. Voorbeeld van de plasticiteit van de hersenen
b. Demonstratie van een kritische periode voor de taalontwikkeling
c. Een bewijs dat nurture van grote betekenis is voor de ontwikkeling
b. Demonstratie van een kritische periode voor de taalontwikkeling
- Wanneer we de ontwikkeling van de vroege motorische ontwikkeling in kaart proberen te brengen, zijn we volgens het model van Baltes primair georiënteerd op
a. Normatieve leeftijdsgebonden invloeden
b. Normatieve historische invloeden
c. Niet-normatieve invloeden
a. Normatieve leeftijdsgebonden invloeden
- De kenmerken van de theoretische hoofdstromingen in de moderne ontwikkelingspsychologie zijn terug te voeren op twee belangrijke denkers uit de 17e en 18e eeuw. Welke van onderstaande combinaties is juist?
a. Locke, discontinue ontwikkeling, behaviorisme
b. Pavlov, organismisch model, kwantitatieve verandering
c. Rousseau, organismisch model, kwalitatieve verandering
c. Rousseau, organismisch model, kwalitatieve verandering
- Een kind dat zich volgens de theorie van Freud in de latentiefase bevindt, zou volgens de theorie van Piaget in het stadium van het ……….. moeten zitten.
a. Preoperationele denken
b. Concreet-operationele denken
c. Formeel-operationele denken
b. Concreet-operationele denken
- De theorie van Erik Erikson bouwt voort op de theorie van Freud. Toch zijn er ook belangrijke verschillen tussen beide theorieën. Welke van onderstaande beweringen is juist:
a. Freuds theorie is psychoseksueel georiënteerd, die van Erikson psychosociaal
b. Freuds theorie legt de nadruk op het Id, Erikson op het Superego
c. Freud hecht veel betekenis aan de kindertijd, Erikson vooral op de volwassenheid
a. Freuds theorie is psychoseksueel georiënteerd, die van Erikson psychosociaal
- Wanneer een geconditioneerde stimulus (een bel), na eerdere koppeling aan een ongeconditioneerde stimulus (voedsel), vervolgens op zichzelf in staat is om een response op te roepen, dan spreken we van
a. Reinforcement (bekrachtiging)
b. Klassieke conditionering
c. Operante conditionering
b. Klassieke conditionering
- In de theorie van Piaget heeft het begrip adaptatie betrekking op de manier waarop kinderen omgaan met nieuwe informatie, in het licht van wat ze al weten. Hij onderscheidt daarbij twee vormen: assimilatie en accommodatie. Assimilatie heeft betrekking op
a. Veranderingen in en aanpassing van een cognitieve structuur om nieuwe informatie op te kunnen nemen
b. De incorporatie van nieuwe informatie in een bestaande cognitieve structuur
c. De tendens om te streven naar een stabiele balans tussen cognitieve structuren
b. De incorporatie van nieuwe informatie in een bestaande cognitieve structuur
- De prenatale ontwikkeling in de baarmoeder kun je ook in fasen indelen. Welke van onderstaande is de juiste volgorde?
a. Foetaal, embryonaal, germinaal
b. Embryonaal, germinaal, foetaal
c. Germinaal, embryonaal, foetaal
c. Germinaal, embryonaal, foetaal
- Epigenese heeft betrekking op mechanismen die het functioneren van genen reguleert zonder de structuur van het DNA te veranderen. Epigenetische veranderingen vinden
a. Alleen vroeg in de ontwikkeling plaats en zijn daarna niet mogelijk
b. Vooral laat in de ontwikkeling plaats ten gevolge van een verslechterende gezondheid
c. Over de hele levensloop plaats, als respons op omgevingsfactoren
c. Over de hele levensloop plaats, als respons op omgevingsfactoren
- In het filmpje over het visual cliff experiment uit de ecologische theorie van de perceptie van Eleanor en James Gibson zagen we hoe motorische en perceptuele vaardigheden nauw met elkaar verbonden zijn. Het liet zien dat
a. De ontwikkeling van de motoriek relatief ongevoelig is voor de invloed van contexten
b. Er sprake is van een aangeboren angst voor diepte bij de baby
c. Dat elke nieuw geleerde motorische vaardigheid (bijvoorbeeld de ontwikkeling van lopen) een nieuwe leercurve laat zien
c. Dat elke nieuw geleerde motorische vaardigheid (bijvoorbeeld de ontwikkeling van lopen) een nieuwe leercurve laat zien
- De zintuigen ontwikkelen al tijdens de prenatale periode van het kind. Wat is juist? Van alle zintuigen is bij de geboorte ……………………. het minst ontwikkeld.
a. De reuk en smaak
b. Het gehoor
c. Het zien
c. Het zien
- Je toont een baby een bewegend en geluid makend speeltje en merkt dat de baby het aandachtig bekijkt. Je haalt het speeltje weg, toont het hem opnieuw, en je herhaalt dit proces een paar keer. Je merkt dat de baby al snel zijn belangstelling verliest. Hiermee heb je een interessant verschijnsel gedemonstreerd, namelijk:
a. Habituatie
b. Novelty preference
c. Object permanentie
a. Habituatie
- Piaget deelde de sensomotorische fase op in verschillende subfases: van reflexen, via circulaire reacties tot uiteindelijk symboolgebruik. Wanneer een kind ontdekt dat het prettig is om op zijn duim te zuigen en het daarom steeds herhaalt, is dat volgens Piaget een voorbeeld van een
a. Reflexmatige handeling
b. Primaire circulaire reactie
c. Secundaire circulaire reactie
b. Primaire circulaire reactie
- Onderzoek naar de relatie tussen intelligentie en erfelijkheid wijst uit dat
a. Oudere kinderen meer beïnvloed worden door de omgeving
b. Omgevingsinvloeden een relatief groter aandeel (en erfelijkheid een geringer aandeel) hebben bij kinderen uit arme families (vergeleken met kinderen met een hogere sociaaleconomische status)
c. De genetische invloed die primair verantwoordelijk is voor de cognitive performance, gelijk blijft bij het ouder worden
b. Omgevingsinvloeden een relatief groter aandeel (en erfelijkheid een geringer aandeel) hebben bij kinderen uit arme families (vergeleken met kinderen met een hogere sociaaleconomische status)
- Wanneer ouders tegen hun baby’s en peuters praten, doen ze dat vaak met een hogere stem, langzamer, met korte zinnen en woordjes, veel melodie, etc. Dit wordt Child-directed speech (ook wel parentese of motherese) genoemd. Uit onderzoek is gebleken
a. Dat volwassenen dit pas doen als ze zelf kinderen hebben
b. Dat deze manier van spreken het leren van de moedertaal positief ondersteunt
c. Dat baby’s geen voorkeur hebben en net zo gemakkelijk luisteren naar gewoon gesproken taal
b. Dat deze manier van spreken het leren van de moedertaal positief ondersteunt
- Het (glim)lachen van baby’s wordt opgevat als een vorm van communicatie. Wanneer een baby (glim)lacht naar een object en vervolgens kijkt naar een volwassene terwijl het blijft (glim)lachen, wordt dat ………… genoemd.
a. Reflexief (glim)lachen
b. Sociaal glimlachen
c. Anticipatoire (glim)lachen
c. Anticipatoire (glim)lachen
- Het ‘still-face’ experiment maakt duidelijk dat
a. Kinderen al vroeg in de ontwikkeling in staat zijn hun gedrag af te stemmen op hun omgeving
b. Kinderen soort van voorkennis hebben over adequate menselijke expressie
c. Kinderen depressief worden als hun moeder niet adequaat reageert op hun signalen.
a. Kinderen al vroeg in de ontwikkeling in staat zijn hun gedrag af te stemmen op hun omgeving
- In een klassiek experiment van Harry Harlow werd onderzocht hoe resusaapjes, die waren gescheiden van hun moeder, reageerden op surrogaatmoeders (van metaaldraad, één met en één zonder zachte stofbekleding). Welke van de volgende beweringen is juist?
a. De aapjes spendeerden de meeste tijd aan de ‘moeder’ die voeding gaf, ook als dat de metaal moeder (wire mother) was
b. De aapjes die gevoed werden door decloth mother ontwikkelden zich verrassend normaal
c. Geen van de aapjes (in zowel de cloth als de wire mother conditie) groeide in sociaal opzicht normaal op
c. Geen van de aapjes (in zowel de cloth als de wire mother conditie) groeide in sociaal opzicht normaal op
- Ongeveer 90 procent van de populatie is rechtshandig. De voorkeurshand (of handedness) wordt al zichtbaar
a. Enkele weken na de geboorte
b. Rond het derde levensjaar
c. Niet voor het zesde levensjaar
b. Rond het derde levensjaar
- Aan een kind wordt verteld dat Jan ouder is dan Marie en dat Marie ouder is dan Henk. Wanneer wordt gevraagd: ‘wie is ouder, Jan of Henk?’, antwoordt het kind, ‘Jan’. We weten dan dat het kind in staat is tot:
a. Class inclusion
b. Ordinal seriation
c. Transitive inference
c. Transitive inference
- Wanneer Piaget laat zien dat een meisje van drie-en-een-half jaar oud moeite heeft om een driehoek te tekenen, komt dat volgens hem omdat zij
a. Nog geen cognitief concept van een driehoek heeft
b. Probeert te tekenen wat ze ziet maar de tekenvaardigheid ontbreekt.
c. Probeert te tekenen wat ze weet over de werkelijkheid
c. Probeert te tekenen wat ze weet over de werkelijkheid
- Harm probeert zijn telefoonnummer en adres te onthouden. Hij zegt tegen zijn vader: ‘Misschien als ik het honderd keer tegen mijzelf zeg, ben ik in staat om het te onthouden’. Harm laat zien dat hij zich bewust begint te worden van
a. Protogeheugen
b. Metageheugen
c. Meta-analyse
b. Metageheugen
- Bij Marieke thuis hebben ze een hond, een nogal gemeen keffertje dat durft te bijten. Bij Mariekes vriendin Femke hebben ze thuis ook een hond en Femkes vader waarschuwt Marieke iedere keer niet te dicht bij te komen omdat de hond zou kunnen bijten. Marieke trekt hieruit de conclusie dat alle honden bijten. Hiermee laat Marieke een vorm van redeneren zien die door Piaget
a. Deductief wordt genoemd en kenmerkend is voor de concreet-operationele fase
b. Inductief wordt genoemd en kenmerkend is voor de pre-operationele fase
c. Inductief wordt genoemd en kenmerkend is voor de concreet operationele fase
c. Inductief wordt genoemd en kenmerkend is voor de concreet operationele fase