Tentamenvragen h1 - h2 Flashcards

1
Q

Wat is een belangrijke focus van de ontwikkelingspsychologie?
A) Bestuderen van veranderingen over de gehele levensloop
B) Alleen bestuderen van kinderontwikkeling
C) Fysieke veranderingen van adolescentie
D) Psychosociale ontwikkeling bij volwassenen

A

A) Bestuderen van veranderingen over de gehele levensloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een voorbeeld van een kwantitatieve verandering?
A) Het ontwikkelen van taalvaardigheden
B) Het vergroten van woordenschat
C) Het verkrijgen van moreel inzicht
D) Verandering in denkpatronen

A

B) Het vergroten van woordenschat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat beschrijft het mechanistisch model van ontwikkeling?
A) Mensen worden gezien als actief en zelfsturend
B) Mensen reageren op externe stimuli
C) Ontwikkeling is biologisch gestuurd
D) De omgeving heeft weinig invloed

A

B) Mensen reageren op externe stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke van de volgende factoren past bij normatieve invloeden op ontwikkeling?
A) Echtscheiding van ouders
B) Een wereldwijde pandemie
C) Starten op een basisschool op 4-jarige leeftijd
D) Een kind krijgen op 17-jarige leeftijd

A

C) Starten op een basisschool op 4-jarige leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een sensitieve periode in ontwikkeling?
A) Een periode waarin een bepaalde gebeurtenis of omgeving noodzakelijk is voor ontwikkeling
B) Een moment waarop leren onmogelijk is
C) Een tijd waarin alleen erfelijke factoren belangrijk zijn
D) Een periode waarin de gevoeligheid voor omgevingsinvloeden groot is

A

D) Een periode waarin de gevoeligheid voor omgevingsinvloeden groot is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wie is bekend om zijn theorie over imprinting?
A) Jean Piaget
B) Sigmund Freud
C) Erik Erikson
D) Konrad Lorenz

A

D) Konrad Lorenz

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke van de volgende invloeden is niet-normatief?
A) Puberteit
B) Verhuizen naar een ander land op jonge leeftijd
C) Pensioen op 67-jarige leeftijd
D) Het leren van lezen in groep 3

A

B) Verhuizen naar een ander land op jonge leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de grootste beperking van longitudinaal onderzoek?
A) Het is duur en tijdrovend
B) Het meet geen veranderingen over de tijd
C) Het geeft geen informatie over leeftijdsverschillen
D) Het heeft altijd een grote steekproef

A

A) Het is duur en tijdrovend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke van de volgende is een kenmerk van Vygotsky’s Zone van Naaste Ontwikkeling (ZPD)?
A) Het gebied waarin een kind zelfstandig kan presteren
B) Het gebied waarin een kind met begeleiding kan presteren
C) Het gebied waarin een kind vaardigheden verliest
D) Het gebied waarin kinderen geen hulp nodig hebben

A

B) Het gebied waarin een kind met begeleiding kan presteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een beperking van zelfrapportages in onderzoek naar ontwikkeling?
A) Ze zijn altijd objectief
B) Ze zijn altijd onbetrouwbaar
C) Mensen geven mogelijk sociaal wenselijke antwoorden
D) Ze zijn geschikt voor alle leeftijden

A

C) Mensen geven mogelijk sociaal wenselijke antwoorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de drie domeinen van menselijke ontwikkeling?
A) Fysieke, cognitieve, psychosociale
B) Sensorische, motorische, emotionele
C) Cognitieve, fysieke, culturele
D) Sociale, intellectuele, motorische

A

A) Fysieke, cognitieve, psychosociale
Hoofdstuk 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat beschrijft een normatieve leeftijdsgebonden invloed?
A) Een invloed die ongebruikelijk is voor de meeste mensen
B) Een invloed die veel mensen in dezelfde leeftijdsgroep ervaart
C) Een invloed die alleen een bepaalde groep mensen raakt
D) Een invloed die veroorzaakt wordt door een unieke gebeurtenis

A

B) Een invloed die veel mensen in dezelfde leeftijdsgroep ervaart
hoofdstuk 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat houdt de socioculturele theorie van Vygotsky in?
A) Het belang van genetica in ontwikkeling
B) Het belang van sociale interactie in de cognitieve ontwikkeling
C) Het belang van biologische rijping in ontwikkeling
D) Het belang van operante conditionering in leren

A

B) Het belang van sociale interactie in de cognitieve ontwikkeling
hoofdstuk 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat betekent “scaffolding” in Vygotsky’s theorie?
A) De ondersteuning die een kind krijgt om moeilijkere taken te voltooien
B) Het leren door observatie en imitatie
C) De ontwikkeling van morele redenering
D) Het proces van assimilatie en accommodatie

A

A) De ondersteuning die een kind krijgt om moeilijkere taken te voltooien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly