Tentamenvragen h11 tot en met 14 Flashcards

1
Q

Welke verandering vindt plaats tijdens de adolescentie volgens Erikson?
A) Ontwikkeling van generativiteit versus stagnatie
B) Ontwikkeling van intimiteit versus isolatie
C) Ontwikkeling van autonomie
D) Ontwikkeling van identiteit versus rolverwarring

A

D) Ontwikkeling van identiteit versus rolverwarring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een belangrijk kenmerk van formeel-operationeel denken volgens Piaget?
A) Gebrek aan logica in denken
B) Vermogen om hypothetische situaties te overwegen
C) Alleen focus op het hier en nu
D) Niet in staat zijn om abstract te redeneren

A

B) Vermogen om hypothetische situaties te overwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een kenmerk van psychosociale ontwikkeling tijdens de jonge volwassenheid?
A) Het ontwikkelen van intimiteit versus isolatie
B) Het ontwikkelen van identiteit versus wanhoop
C) Het ontwikkelen van schuldgevoel
D) Het ontwikkelen van loyaliteit

A

A) Het ontwikkelen van intimiteit versus isolatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een belangrijk kenmerk van de psychosociale ontwikkeling tijdens de emerging adulthood?
A) Stabiele relaties
B) Focus op andere volwassenen
C) Ontwikkelen van beroepsidentiteit
D) Het creëren van levenslange relaties

A

C) Ontwikkelen van beroepsidentiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke factor draagt bij aan identiteit tijdens de adolescentie?
A) Fysieke veranderingen
B) Sociale relaties
C) Culturele verwachtingen
D) Al deze antwoorden

A

D) Al deze antwoorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het kenmerk van de post coventioneel moreel denken?
A) Mening of bevestiging van anderen belangrijk vinden
B) Goed gedrag willen vertonen
C) Verschil herkennen tussen wat juist is en wat goed is
D) Gehoorzamen

A

C) Verschil herkennen tussen wat juist is en wat goed is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een kenmerk van jongvolwassenheid volgens Arnett?
A) Het gevoel dat alles mogelijk is
B) Stabiliteit in de levensloop
C) Ontwikkeling van formeel denken
D) Focus op andere volwassenen

A

A) Het gevoel dat alles mogelijk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat gebeurt er in de fase ‘intimiteit versus isolatie’ volgens Erikson?
A) Mensen ontwikkelen vertrouwen in anderen
B) Mensen proberen relaties aan te gaan
C) Mensen bereiken identiteit
D) Mensen ontwikkelen vaardigheden om te werken

A

B) Mensen proberen relaties aan te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een belangrijk kenmerk van morele ontwikkeling in de adolescentie?
A) Morele ontwikkeling stopt
B) Jongeren ontwikkelen een eigen ethisch systeem
C) Morele regels worden volledig verworpen
D) Morele ontwikkeling wordt beïnvloed door vrienden

A

B) Jongeren ontwikkelen een eigen ethisch systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de psychosociale uitdagingen tijdens de Emerging Adulthood?
A) Het vinden van een vaste relatie
B) Volledig zelfvoorzienend worden
C) Het vaststellen van een identiteit en richting in het leven
D) Alle bovengenoemde antwoorden

A

D) Alle bovengenoemde antwoorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is kenmerkend voor de psychosociale crisis ‘intimiteit vs. isolatie’ in de vroege volwassenheid?
A) Het ontwikkelen van autonomie
B) Het vinden van balans tussen zorg voor zichzelf en anderen
C) Het vormen van hechte relaties met anderen
D) Het streven naar onafhankelijkheid van ouders

A

C) Het vormen van hechte relaties met anderen
h11

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat betekent postformeel denken?
A) Het vermogen om abstracte en hypothetische problemen op te lossen
B) Het vermogen om logische verbanden te leggen in formele situaties
C) Het vermogen om pragmatische en subjectieve redenering toe te passen in complexe situaties
D) Het vermogen om complexe motorische taken uit te voeren

A

C) Het vermogen om pragmatische en subjectieve redenering toe te passen in complexe situaties
h11

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de kern van de ‘generativiteit versus stagnatie’ crisis volgens Erikson?
A) Het ontwikkelen van moreel redeneren
B) Het bijdragen aan de samenleving en zorg dragen voor de volgende generatie
C) Het ontwikkelen van autonomie en onafhankelijkheid
D) Het vinden van een balans tussen werk en familie

A

B) Het bijdragen aan de samenleving en zorg dragen voor de volgende generatie
h12

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat betekent de “sandwich generation”?
A) De generatie die zowel voor hun ouders als hun kinderen moet zorgen
B) De generatie die nog niet volwassen is maar verantwoordelijkheid heeft
C) De generatie die zonder duidelijke sociale verantwoordelijkheden leeft
D) De generatie die verantwoordelijk is voor sociale en economische verandering

A

A) De generatie die zowel voor hun ouders als hun kinderen moet zorgen
h12

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat beschrijft het begrip “integriteit versus wanhoop” in de late volwassenheid?
A) Het gevoel dat het leven betekenisvol is geweest of juist teleurstelling over gemiste kansen
B) Het vermogen om gezonde relaties op te bouwen met jongere generaties
C) Het gevoel van morele verplichting naar de gemeenschap
D) Het vermogen om logische verbanden te leggen tussen eerdere levenservaringen

A

A) Het gevoel dat het leven betekenisvol is geweest of juist teleurstelling over gemiste kansen
h13

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat beschrijft de activiteitentheorie van veroudering?
A) Veroudering gaat gepaard met terugtrekking uit sociale activiteiten
B) Actief blijven in sociale en fysieke activiteiten leidt tot een betere kwaliteit van leven op oudere leeftijd
C) Sociale en fysieke inactiviteit is onvermijdelijk naarmate mensen ouder worden
D) Veroudering wordt bepaald door biologische factoren en is niet afhankelijk van sociale interactie

A

B) Actief blijven in sociale en fysieke activiteiten leidt tot een betere kwaliteit van leven op oudere leeftijd
h13

17
Q

Wat beschrijft de continuïteitstheorie van veroudering?
A) Ouderen trekken zich terug uit eerdere rollen en activiteiten
B) Ouderen behouden dezelfde gewoontes, voorkeuren en activiteiten uit hun eerdere leven, aangepast aan hun leeftijd
C) Veroudering is een plotseling proces van verlies van vaardigheden en rollen
D) Ouderen zoeken nieuwe sociale rollen die passen bij hun veranderende omstandigheden

A

B) Ouderen behouden dezelfde gewoontes, voorkeuren en activiteiten uit hun eerdere leven, aangepast aan hun leeftijd

18
Q

Wat beschrijft ‘selectieve optimalisatie met compensatie’ in de late volwassenheid?
A) Het proces waarbij ouderen zich richten op vaardigheden die ze willen verbeteren en compenseren voor verliezen in andere domeinen
B) Het idee dat veroudering een natuurlijke afname van cognitieve en fysieke functies betekent
C) Het proces van volledig loslaten van sociale en fysieke activiteiten
D) Het verliezen van belangstelling voor nieuwe ervaringen

A

A) Het proces waarbij ouderen zich richten op vaardigheden die ze willen verbeteren en compenseren voor verliezen in andere domeinen

19
Q

Wat is een kenmerk van ‘gerotranscendentie’ in de late volwassenheid?
A) Een gevoel van verbondenheid met het universum en loslaten van ego-gerichte activiteiten
B) Een afname van emotionele en sociale interacties
C) Een heropleving van interesses uit de jeugd
D) Een gevoel van angst en verwarring over het naderende einde van het leven

A

A) Een gevoel van verbondenheid met het universum en loslaten van ego-gerichte activiteiten

20
Q

Wat zijn de vijf stadia van rouw volgens het model van Kübler-Ross?
A) Ontkenning, woede, onderhandelen, depressie, acceptatie
B) Ontkenning, verdriet, woede, onderhandelen, acceptatie
C) Ontkenning, onderhandelen, woede, depressie, acceptatie
D) Woede, verdriet, onderhandelen, acceptatie, vergeving

A

A) Ontkenning, woede, onderhandelen, depressie, acceptatie

21
Q

Wat betekent ‘anticipatory grief’?
A) Rouwen voordat de daadwerkelijke dood heeft plaatsgevonden
B) Het voorbereiden van nabestaanden op een naderende dood
C) Het ontkennen van het naderende verlies van een geliefde
D) Het verwerken van de dood van een geliefde na lange tijd

A

A) Rouwen voordat de daadwerkelijke dood heeft plaatsgevonden

22
Q

Wat is het verschil tussen normale en gecompliceerde rouw?
A) Normale rouw verloopt geleidelijk, terwijl gecompliceerde rouw langer duurt en intenser is
B) Normale rouw is alleen emotioneel, terwijl gecompliceerde rouw ook fysieke symptomen heeft
C) Normale rouw duurt altijd minder dan een jaar, terwijl gecompliceerde rouw langer duurt
D) Normale rouw gaat gepaard met acceptatie van de dood, terwijl gecompliceerde rouw tot ontkenning leidt

A

A) Normale rouw verloopt geleidelijk, terwijl gecompliceerde rouw langer duurt en intenser is