tentamen vragen (open) Flashcards

1
Q

Door welke drie pathologische processen wordt systemische sclerose
gekenmerkt?

A

immuuncelactivatie, vasculopathie en fibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Benoem drie bronnen van micro-organismen die nosocomiale infecties
veroorzaken en geef per bron aan of de besmetting endogeen dan wel exogeen
heeft plaatsgevonden.

A
  1. van patient’s eigen flora: endogeen
  2. van medewerkers: exogeen
  3. van andere patient: exogeen
    Via a. medewerker
    Of b. ziekenhuisomgeving-objecten
    3 punten voor de bronnen, 2 punten voor endogeen/exogeen juist
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In recente decennia is het aantal opkomende infectieziekten (“emerging infectious
diseases”) toegenomen.
Noem drie kenmerken van de term “opkomende”

A
  • toename in incidentie van infectieziekte
  • toename in geografische verspreiding van infectieziekte
  • overgang van infectieziekte naar nieuwe gastheerpopulatie
  • recent ontdekte infectieziekte
  • nieuw geëvolueerde infectieziekte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De toename van antimicrobiële resistentie is wereldwijd een groot probleem.
Verwacht wordt dat in 2050 wereldwijd meer mensen overlijden aan infecties door
resistente micro-organismen dan aan kanker en/of hart- en vaatziekten.
Antimicrobiële resistentie bij tuberculose is één van de voorbeelden, en een
belangrijke doodsoorzaak.
1 Geef de definitie van MDR Tuberculose. (2p)
2 Geef aan op welke twee manieren een patient een MDR Tuberculose
infectie kan ontwikkelen. (4p)

A
  1. MDR = resistent tegen INH en Rifampicine (2p)
  2. Primaire besmetting (2p)
    Secundair MDR ontwikkeling onder (inadequate) behandeling (2p
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een IgE gemedieerde allergie bestaat uit een sensibilisatie en een effector fase.
Beschrijf wat er tijdens deze fasen gebeurt.
Geef hierbij aan welke mediatoren een rol spelen en welke cellen hierbij betrokken
zijn

A

Sensibilisatie fase:
Het allergeen wordt door de Antigeen presenterende cel (APC) aan de T-lymfocyt gepresenteerd. Vervolgens produceert
de T-helper 2 (TH2) cel cytokines IL4, IL13 en IL5. IL4 en IL13 zetten de B-cel aan tot Specifiek IgE productie tegen het
allergeen en IL5 activeert de aanmaak van eosinofielen.

Effector fase:
Het IgE komt via de bloedbaan in contact met de mestcel waarbij het zich op de wand van de mestcel manifesteert. Bij
contact met het allergeen vind er cross-linking plaats en degranuleert de mestcel. Dit is de directe reactie. Hierbij komen
mediatoren vrij waaronder histamine, maar ook IL4, IL13 en IL5. Met name het hoge aantal eosinofielen veroorzaken de
late reactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een jonge man presenteert zich met een endocarditis. Hij blijkt bij lichamelijk
onderzoek ook uitgebreide niet wegdrukbare huidlaesies te hebben op de benen.
Hoe worden deze huidlaesies veroorzaakt?

A

dit is een leucoytoclastische vasculitis als gevolg van circulerende immuuncomplexen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bij sarcoidose komen zogenoemde typische en atypische huidafwijkingen voor.
Wat is het kenmerk van een typische huidafwijking?

A

dat in het biopt ook granulomen worden gezien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Beschrijf wat de bijdrage is van de vasa vasorum bij een vasculitis van de
grote bloedvaten en waarom ze bij een vasculitis van de kleine bloedvaten
geen rol van betekenis spelen

A

de vasa vasorum gelegen in de adventitia voeren de lymfocyten aan die door de dendritische cellen worden geactiveerd.
In de kleine bloedvaten zitten geen vasa vasorum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Benoem drie mogelijke transmissieroutes waarop hepatitis C wordt
overgedragen.

A
  • Bloed-bloed contact
  • Bloed-transfusie
  • IV drug gebruik met besmette naalden
  • Operatie in het verleden
  • Sexueel contact, men who have sex with men/MSM
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Je bent huisarts. Een 8-jarige jongen bezoekt je spreekuur met afwijkingen op de
flank zoals getoond op afbeelding 2, zie bijlage. De plek is twee dagen geleden
ontstaan en is pijnlijk. Er is geen sprake van koorts. Patiënt gebruikt methotrexaat
(een immuunsuppresief middel) voor reumatische klachten.
1 Wat is je diagnose? (1p)
2 Welk virus is de oorzaak van deze afwijkingen? (1p)

A
  1. Herpes zoster (gordelroos) (1p)
  2. Varicella zoster virus (waterpokken virus) (1p)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Je bent huisarts. Een moeder bezoekt je spreekuur met haar zoontje Ted van 7 jaar.
Twee weken geleden kreeg hij op vakantie abrupte koorts en rillingen. Ook had hij
keelpijn en hoofdpijn. Daarna kreeg hij rode vlekken op het lichaam en een dikke
rode tong met vlekken. De arts in het vakantieoord dacht aan een mogelijke
‘kinderziekte’. Al zijn klachten zijn nu over. Nu komt moeder omdat de handen van
Ted sinds 2 dagen vervellen (zie afbeelding 1 in de bijlage).
1 Welke ‘kinderziekte’ heeft Ted het meest waarschijnlijk doorgemaakt op
vakantie? (1p)
2 Wat is de verwekker van deze ‘kinderziekte’? (1p)

A

2e ziekte/roodvonk/scarlatina (1p)
2. Streptococcus pyogenes (Groep A ?-hemolytisch) (1p

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de reden dat patiënten met hepatitis A in hoog endemische gebieden
zoals India veel minder ziekteverschijnselen laten zien?

A

In deze gebieden worden kinderen al op jonge leeftijd besmet met hepatitis A. Bij jonge kinderen verloopt de Hepatitis A
vaak asymtomatisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De MHC typering HLA-DQ2.5 of HLA-DQ8 is een voorwaarde voor het ontwikkelen
van Coeliakie.
Beschrijf de rol van HLA-DQ2.5 of HLA-DQ8 bij de pathogenese van Coeliakie

A

gluten bestaan uit gliadinepeptiden die veel glutamine residuen bevatten. Het enzym tTG deamineert de glutamine
residuen tot glutamaat in de peptiden tot die in de lamina propria aangekomen zijn. Vervolgens kunnen deze glutamaat
bevattende peptiden binden aan HLA-DQ2.5 en/of -DQ8 MHC klasse moleculen, die een sterke affinteit hebben voor
dergelijke peptiden, op antigeen presenterende cellen, welke op hun beurt deze complexen presenteren aan specifieke T
cellen die vervolgens gestimuleerd worden om IFN-gamma te produceren. Dit proces is een essentieel onderdeel van de
darmontsteking en dus van de pathogenese van coeliakie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Acne vulgaris komt veel voor en de diagnose wordt meestal op het klinisch beeld
gesteld.
Noem drie klinische kenmerken van acne vulgaris

A

comedonen
inflammatoire papels / pustels / papulopustels
littekens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Een 30-jarige accountant die in haar vrije tijd graag tennist, bezoekt de huisarts. Ze
heeft al jaren last van schilfering van haar voetzolen en velletjes tussen haar tenen.
Ze gebruikt talkpoeder en middeltjes van de drogist die soms verbetering geven. Een
paar weken geleden ontstond tussen twee tenen een pijnlijke kloof.
1 Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? (1p)
2 Noem twee verwekkers van deze aandoening. (2p

A
  1. Tinea pedis / zwemmerseczeem / Athlete’s foot (1p)
  2. Trichofyton rubrum (1p) / Trichofyton mentagrophytes (1p)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Voor de diagnose SLE zijn minimaal vier items nodig van de 2012 SLICC
classificatiecriteria, waarvan minstens één klinisch en minstens één immunologisch.
Noem twee klinische en twee immunologische items.

A

Klinisch:
1. acute cutaneous lupus (malar rash or SCLE)
2. chronic cutaneous lupus (discoid rash or CDLE)
3. nonscarring alopecia
4. ulcers (oral or nasal)
5. joint disease (arthritis or althralgia)
6. serositis (pleuritis or pericarditis)
7. renal (proteinuria or glomerulonephritis)
8. neurologic (seizures/psychosis or acute confusional state)
9. hemolytic anemia
10. leuko- or lymphopenia
11. thrombocytopenia
Immunologisch:
12. ANA
13. anti-dsDNA
14. anti-Sm
15. anti-phospholipid
16. low complement (low C3/C4 or low CH50)
17. direct Coombs’ test

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Leg uit wat een Schirmertest is en bij welke ziekte deze test van belang is voor
het stellen van de diagnose.

A

Een Schirmertest is een analyse van de hoeveelheid traanproductie (in mm per tijdseenheid), door een strookje papier
tussen het oog en onderste ooglid te plaatsen waardoor traanvocht door het papier opgenomen wordt. De normaalwaarde
is > 5 mm/5 min. (2p)
Hij is afwijkend bij Sjögren en van belang voor het stellen van de diagnose (opgenomen in de classificatie criteria). (1p)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Noem drie typische kenmerken van het exantheem dat je bij roodvonk ziet. (3p)

A

Goede antwoorden zijn:
Aanvoelend als schuurpapier, narcosekapje vrij of periorale bleekheid, beginnend in huidplooien zoals liezen/oksels, uitbreiding naar gehele lichaam
fijnvlekkig/lichtverheven of maculopapuleus, aardbeientong, vervellingen van handen en voeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Noem vier symptomen en/of gegevens die aanleiding kunnen zijn een ontlastingsmonster te onderzoeken op parasieten. (3p)

A
  1. (chronische) diarree
  2. Opgeblazen gevoel
  3. Gewichtsverlies
  4. Eosinofilie
  5. Gastro-intestinale klachten (buikpijn)
  6. Worm/proglottide in ontlasting gevonden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Een 35-jarige vrouw wordt gezien op de spoedeisende hulp vanwege fotofobie, hoofdpijn, koorts en verwardheid. Bij onderzoek is zij nekstijf.
Er wordt een liquor afgenomen, waarin veel leukocyten (grotendeels granulocyten) gevonden worden. Het eiwit is verhoogd, glucose sterk
verlaagd. De vrouw heeft een blanco voorgeschiedenis en is gevaccineerd volgens het rijksvaccinatieprogramma.
1. Wat is je waarschijnlijkheidsdiagnose? (1p)
2. Wat zijn de twee meest waarschijnlijke verwekkers? (2p)
3. Welke therapie moet je starten? (1p)

A
  1. Bacteriële meningitis (1 pt)
  2. Meningokok/Neisseria meningitidis (1 pt)
    Pneumokok/Streptococcus pneumoniae (1 pt)
  3. Ceftriaxon / cefalosporine (1 pt)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Noem de twee meest essentiële diagnostische onderzoeken om de diagnose endocarditis te ondersteunen. (2p)

A

bloedkweken, echo cor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Inmiddels zit in de meeste sierraden vrijwel geen nikkel meer, maar zo’n 20 jaar geleden was dit nog anders. Jongens en meisjes die gaatjes
in hun oorlellen lieten prikken en oorbellen met nikkel droegen, ontwikkelden regelmatig een nikkelallergie. Als ze, voor het prikken van de
gaatjes, een beugel hadden, was de incidentie waarmee nikkelallergie optrad, verlaagd.
Geef hiervoor in maximaal 20 woorden een verklaring. (2p

A

Door het dragen van een beugel trad orale tolerantie tegen nikkel op. (2p voor ‘orale tolerantie’, 1p voor tolerantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

G. Erythema nodosum komt o.a. voor bij sarcoïdose.
Wat is de kenmerkende afwijking die bij het PA onderzoek bij sarcoïdose wordt gevonden? (2p)

A

granulomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

IDES is een recombinant enzym van Streptococcus pyogenes wat IgG antilichamen afbreekt in zowel het perifere bloed als in de weefsels.
Ernstige longontstekingen zijn de belangrijkste bijwerking van IDES.
1. Waarom zou dit middel ingezet kunnen worden bij de behandeling van GPA? (2p)
2. Waarom zal subcutane immunoglobuline toediening ter preventie van infecties vervolgens niet zinvol zijn? (1p)

A

ANCA’s zijn pathogene antistoffen die bij GPA een belangrijke rol spelen. Deze antistoffen worden door IDES afgebroken (2 pnt). Subcutaan toegediende
antistoffen zullen ook door IDES worden afgebroken (1 pnt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q
  1. Waar wordt de mucuslaag van de traan geproduceerd?
  2. Wat is de functie van de mucuslaag?
  3. Met welke test is het functioneren van de mucuslaag te
    testen?
A
  1. door de bekercellen in de cornea en de conjunctiva
  2. hechting van de traanfilm aan de cornea
  3. bengaalsrood kleuring
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Een cryoglobulinaemie kan zich onder andere uiten als een vasculits.
Welke grootte van bloedvaten zijn bij een cryoglobulinaemie geassocieerde vasculitis vooral aangedaan en met welke
infectieziekte is een cryoglobulinaemie vasculitis vooral geassocieerd? (2p)

A

van de kleine bloedvaten, hepatitis C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Volgens historicus Charles Rosenberg worden in tijden van (angst voor) een epidemie de meest zware maatregelen opgelegd aan arme en
sociaal marginale mensen of groepen binnen de samenleving. De opmerking van Rosenberg lijkt goed van toepassing te zijn op de casus
Mary Mallon (1869-1938). Zij bleek in de jaren 1906-1910 de bron te zijn van verschillende buiktyfusuitbraken, doordat ze asymptomatisch
draagster van Salmonella typhi was. Om het besmettingsgevaar te verkleinen, werd zij jarenlang in quarantaine gehouden.
Geef minimaal twee redenen waarom de casus Mary Mallon een goede illustratie is van de stelling van Rosenberg. (4p)

A
  • Mary Mallon had een lage sociale status: ze was vrouw, bediende (kokkin in huizen van welgestelde families) en bovendien een Ierse immigranten –
    de tyfusuitbraken die zij veroorzaakten troffen juist welgestelde kringen.
  • Mary Mallon had een ‘slechte pers’. Zij werd in de media afgeschilderd als ‘Typhoid Mary’ en een groot gevaar voor de volksgezondheid (‘chronische
    tyfusbacterieverspreider’ / ‘a typhoid factory’), en met allerlei compromitterende foto’s, verhalen en spotprenten ontstond er een heel negatieve
    publieke beeldvorming van haar (lelijk uiterlijk, moeilijk karakter, etc.).
  • Opvallend is dat de negatieve waardeoordelen over Mary Mallon nog vele decennia lang door klonken in de medische vakliteratuur, pas in 1995
    verscheen er voor het eerst een artikel in de medische literatuur met een kritisch geluid over de manier waarop met haar was omgegaan.
  • Toen Mary Mallon overleed waren inmiddels meer dan 400 asymptomatische dragers van S. typhi bekend. Geen van hen is opgesloten of in
    quarantaine is geplaatst.
  • Mary Mallons rechten als individu werden ondergeschikt gemaakt aan de angst voor besmetting met buiktyfus, met een jarenlange ballingschap tot
    gevolg.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Allergische luchtwegaandoeningen kunnen ook in de beroepensfeer voorkomen.
Noem minimaal vier beroepen met daarbij het specifieke allergeen waarvoor men allergisch is. (2p

A
  • Bakkers: allergie voor granen en a-amylase
  • Laboratorium medewerkers: werken met Proefdieren
  • Kappers: aminen
  • Farmaceutische industrie: Antibiotica, opiaten
  • Metaal werkers: platina zouten, metalen, kobalt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

welke toedieningsvormen je kent; hoe deze worden toegediend en steeds één
voorbeeld van een bijhorend allergeen. noem er 4

A

toedieningsvorm - wijze van toediening - voorbeeld van allergeen
1. subcutane Imunnotherapie - injecties - boompollen
2. sublinquale immunotherapie - druppels - graspollen
3. epicutane immunotherapie - plakkers - pinda
4. orale immunotherapie - druppels - koemelk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Het dragerschap voor een CF-mutatie in de algemene Nederlandse populatie is 1:30.
Wat is de prevalentie van CF onder pasgeboren kinderen? (4p)

A

Antwoord: 1/3600. (1 punt)
Verklaring: CF is autosomaal recessief. (1 punt) Dragerschap 1/30. Kans op dragerschap van moeder én vader is 1/30 * 1/30 = 1/900. (1 punt) Kans op
overerving van beide recessieve allelen 1/4. (1 punt) Dus ¼ * 1/900 = 1/3600.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Infecties van de lagere luchtwegen, waaronder pneumonie, zijn wereldwijd doodsoorzaak nummer één bij kinderen. Kennis van de
symptomen en bevindingen uit aanvullend onderzoek is van groot belang voor tijdige herkenning en behandeling.
Geef vier verschillende bevindingen uit lichamelijk of aanvullend onderzoek die bij het onderzoek van kinderen doorgaans
aanwezig zijn in geval van pneumonie. (4p)

A
  1. Tachypnoe, dyspnoe
  2. Koorts
  3. Afwijkende longauscultatie (bijgeluiden, bronchiaal ademen, verminderd ademgeruis)
  4. Hoesten
  5. Infiltraat op de thoraxfoto
  6. Laboratoriumafwijkingen passend bij infectie (verhoogd CRP, BSE, leukocyten, linksverschuiving in differentiatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke vijf vragen moet de anamnese minimaal omvatten bij een reiziger die recent uit de tropen is teruggekomen? (5p)

A

Antwoord:
- Wie (leeftijd, geslacht, onderliggend lijden, vaccinaties, medicijn gebruik, etc.) relevant voor vatbaarheid voor (opportunistische) infecties
- Waar zijn we geweest (land en condities, bv stad vs platteland) ivm verblijf in bepaalde verspreidingsgebieden van diverse infectieziekten
- Wanneer
(seizoen, hoe lang geleden, etc.) ivm incubatietijden en mogelijke expositie aan infectieziekten
- Wat hebben we gedaan (zoetwater contact,
insectenbeten, rauw/ongekookt voedsel, etc.) in relatie tot risicogedrag voor bepaalde infecties
- Welke klachten (voor stellen van de DD) Alternatief
acroniem: LARISSA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Noem drie systeemziekten waarbij artritis kan voorkomen (3p

A

Goede antwoorden: reumatoïde artritis, SLE, Sjögren, MCTD, systemische sclerose, poly-/dermatomyositis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Geef aan bij welke bevolkingsgroep de ziekte van Behçet het meest prevalent is en of dit ook voor Nederland geldt. (2p)
Denk hierbij aan etniciteit en beargumenteer dit aan de hand van een nurture or nature redenatie

A

Meest prevelent in Turkije (1 punt). In Nederland zijn Turkse mensen even vaak  aangedaan, hetgeen pleit voor een genetische (nature) achtergrond ipv
een omgevingsfactor (1 punt) (nurture)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat wordt bedoeld met het crackersign bij het syndroom van Sjögren? (3p)
Verwerk in je antwoord
1. Wat het is;
2. Hoe het wordt veroorzaakt en
3. welke behandeling er bestaat waarvan is aangetoond behulpzaam te zijn tegen dit probleem.

A
  1. Het niet kunnen eten van droog voedsel zonder er bij te moeten drinken (1p)
  2. Door onvoldoende speekselproduktie door de speekselklieren (1p)
  3. Kunstspeeksel of pilocarpine (1p
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Beschrijf de rol van de ‘T-regulatory cell’ bij tolerantie inductie door immunotherapie. (5p)
Noem daarbij:
1. De twee cytokines die een rol spelen bij de tolerantie inductie.
2. Op welke drie T-cellen dit een direct effect heeft.
3. Wat de mogelijke gevolgen zijn voor de B-cellen.
4. Wat de gevolgen zijn voor neutrofielen.

A

Productie van IL-10 en TGF-B 1 pnt 2) Remmen van TH1, TH2 en TH17 2 pnt. 3) Afname IgE synthese door B cellen. (1pnt) 4) Remmend effect (antiinflammatoir) op basofielen, eosinofielen, mestcellen en dendritische cellen, remmend effect op andere ontstekingscellen 1 pnt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke bevindingen bij lichamelijk onderzoek kunnen passen bij endocarditis? (3p)

A

souffle cor, koorts, osler noduli, janeway leasions, splinterbloedinkjes, roth’s spots
per correct antwoord 1 punt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Welke cellen zijn in de maag verantwoordelijk voor het produceren van intrinsic factor en welk ziektebeeld ontstaat als deze
cellen gedestrueerd worden en intrinsic factor niet meer wordt geproduceerd? (2p)

A

parietale cellen (1 punt), pernicieuze anemie (1 pun

39
Q

Hoe ontwikkelen patiënten met de ziekte van Graves een hyperthyreoïdie en
hoe patiënten met Hashimotor een hypothyreoïdie? (3p)

A
  1. Graves: antistoffen tegen TSH receptor 1p, stimulerend 1p; max 2p
  2. Hashimoto: destructie van schildkliercellen. 1p
40
Q

Het fenomeen van Raynaud is gelukkig meestal primair; dat betekent dat er geen onderliggende ziekte aan ten grondslag ligt. Toch wordt
wel aanvullend onderzoek gedaan om bij een patiënt met Raynaud te kijken of er een verhoogde kans is dat het toch secundair is.
Welke twee onderzoeken worden hiervoor gedaan? (2p)

A
  1. ANA test 1p
  2. nagelriemmicroscopie 1p
41
Q

Je bent MDL-arts. Je ziet een 55-jarige man vanwege leverenzymstoornissen. De verwijzende huisarts heeft een anti-HCV-bepaling laten
doen omdat patiënt in het verleden drugs heeft gespoten. Deze anti-HCV test is positief.
Welk aanvullend virologisch onderzoek vraag je aan? (2p)

A
  1. HCV-RNA (om uit te maken of er een doorgemaakte infectie is of een nog actieve infectie) (1p)
  2. HBsAg en anti-HBc, hepatitis B diagnostiek; de risicofactoren zijn dezelfde (1p)
  3. HIV; de risicofactoren zijn dezelfde (1p)
    Toelichting: Studenten moeten weten dat patiënten met hepatitis C (of hiervan genezen zijn) ook een risico hebben gelopen op hepatitis B en op HIV
42
Q

Wat houdt grensvlakdermatitis in?

A

de aanwezigheid van inflammatie rond het “grensvlak”: de overgang tussen epidermis en dermis.

43
Q
  1. Welke bacterie kan een levensbedreigende huidinfectie met blaarvorming veroorzaken die vooral bij neonaten en
    kinderen onder de 5 jaar voorkomt? (1p)
  2. Ter hoogte van welke laag van de epidermis ontstaat de blaarvorming? (1p)
  3. Wat veroorzaakt de blaarvorming? (1p)
  4. Kan de bacterie worden gekweekt uit de blaren? (1p)
A
  1. Staphylococcus aureus 1p
  2. Stratum granulosum 1p
  3. (Exfoliatieve) toxinen geproduceerd door de bacterie 1p
  4. Nee 1p
44
Q

Een systemisch H1-antihistaminicum bij een allergische reactie inhibeert de effecten van histamine.
Door welk celsoort wordt deze biogene amine voornamelijk geproduceerd en waar in de huid? (2p)

A

de mestcel in de dermis

45
Q

koppel aan elkaar:
- continue bacteriëmie
- immuunrespons
- emboliën
- lokale complicatie

aan:
- CVA
- acuut hartfalen
- immuuncomplexziekte
- strooihaarden elders

A
  • continue bacteriëmie + strooihaarden elders
  • immuunrespons + immuuncomplexziekte
  • emboliën + CVA
  • lokale complicatie + acuut hartfalen
46
Q

Het Guillain-Barré syndroom (GBS) wordt veroorzaakt door een ontsteking van perifere zenuwen. Toch is GBS niet een klassieke autoimmuunziekte zoals bijvoorbeeld reumatoïde artritis, systemische lupus erythmatodes, Graves of multiple sclerose.
Noem drie kenmerken waarin de epidemiologie of behandeling van GBS verschilt van die van klassieke auto-immuunziekten?

A

Er zijn maximaal 3 punten te verdienen en er kan 1 punt worden verdiend voor elk van de volgende termen:
Sterke relatie met recente voorafgaande infectie of ‘post-infectieuze ziekte’
Vaker bij mannen dan vrouwen
Geen associate binnen families
Geen associatie met andere (klassieke) auto-immuunziekten
Geen verbetering na corticosteroiden

47
Q

Waarom ontwikkelen patiënten met pernieuze anaemie die anaemie? (4p)

A

antistofffen (1p), intrinsic factor (1p) parietale cellen (1p), vitamine B12 (1p)

48
Q

Beschrijf de drie kleur fasen van een klassiek Raynaud in de juiste volgorde en benoem welk mechanisme verantwoordelijk
is voor elk van deze kleurfases. (3p)

A
  • Wit ischaemie (1p)
  • Blauw cyanose (1p)
  • Rood hyperemie (1p) moet in de juiste volgorde
    Alleen wit, blauw en rood in de juiste volgorde = (1p)
    Aleen de drie kleuren = 0
49
Q

Je bent allergoloog en een 30-jarige vrouw, werkzaam in een bakkerij heeft klachten van niezen en jeukende neus, neusverstopping en slijm
productie tijdens het werk. Je vermoedt een beroepsallergie.
Welke twee specifieke vragen stel je aan de patiënt om dat te kunnen bevestigen? (2p

A
  1. verdwijnen de klachten als u niet werkt, zoals in het weekend of de vakantie? (1p)
  2. verergeren de klachten tijdens de werkweek? (1p)
50
Q

Je bent MDL-arts. Je ziet een 55-jarige man vanwege leverenzymstoornissen en overgewicht. De uitslagen van het laboratoriumonderzoek
betreffende hepatitis C zijn als volgt: anti-HCV positief, HCV-RNA negatief, HIV-test negatief, HBsAg/antiHBc beide negatief.
Wat is je conclusie met betrekking tot een infectie met HIV, hepatitis B en hepatitis C? (3p)

A
  • Patiënt heeft een hepatitis C infectie doorgemaakt; hij is of spontaan of naar aanleiding van antivirale medicijnen genezen. (1p)
  • Er is geen HIV- of hepatitis B infectie. (1p)
  • Studenten moeten de waarde van HCV-RNA kennen (1p)
51
Q
  1. Welke veel voorkomende huidinfectie kan bij een patiënt met constitutioneel eczeem een levensbedreigend beloop
    hebben? (1p)
  2. Hoe heet dit ziektebeeld? (1p)
  3. Welke diagnostiek zet je in? (1p)
  4. Wacht je de uitslag van de ingezette diagnostiek af of begin je meteen met de behandeling? (1p)
A
  1. herpes simplex (1p)
  2. eczema herpeticum (1p)
  3. directe diagnostiek (Tzanck) en/of PCR (1p)
  4. je start meteen met antivirale therapie (1p)
52
Q

In de pathogenese van het Guillain-Barré syndroom (GBS) is er een belangrijke rol is voor moleculaire mimicry.
1. Welke bacterie kan op deze manier GBS veroorzaken? (1p)
2. Hoe kan de immuunreactie tegen de infectie leiden tot zenuwbeschadiging? (1p)
Gebruik maximaal 10 woorden.
3. Tegen welke structuren op zenuwen is de immuunreactie dan gericht? (1p)

A
  1. ‘Campylobacter’ of ‘Campylobacter jejuni’ of ‘lipo-oligosaccharide’ (1p)
  2. ‘Kruisreactie’ of ‘kruisreactieve immuun-response’ of ‘kruisreactieve antistoffen’ (1p)
  3. ‘Gangliosiden’ (1p)
53
Q

Een kinderziekte heeft een basis-reproductiegetal van 10.
1. Wat is de kritische vaccinatiegraad (%) om groepsimmuniteit te bereiken, en hoe kom je tot de berekening van dit
percentage? (2p)
2. Geef twee redenen waarom de werkelijke vaccinatiegraad beter nog wat hoger kan zijn? (2p)

A

Antwoord + uitleg: Het basis-reproductiegetal R0 = 10 bij de oorspronkelijke variant. Dat betekent een kritische vaccinatiegraad van 1 –
1/R0 = 1 – 1/10 = 0.9, dus 90%. De werkelijke vaccinatiegraad kan beter nog wat hoger zijn omdat (1) een vaccin niet altijd 100% werkt,
omdat (2) het na verloop van tijd zijn effect kan verliezen (‘waning’), en (3) vanwege geografische heterogeniteit, d.w.z.
ongevaccineerden zijn vaak geclusterd in bepaalde regio’s (b.v. de ‘biblebelt’).

54
Q

Een patiënt heeft een type IV overgevoeligheid reactie voor een geneesmiddel.
Beschrijf de belangrijkste kenmerken van dit type reactie: Minimaal noemen:
1. Welke cellen spelen hier de belangrijkste rol (1p)
2. Met welke diagnostische test kan dit type overgevoeligheid reactie aangetoond worden (1p)
3. Wat zijn de meest voorkomende klachten bij dit type overgevoeligheid (1p)

A
  1. T-cellen
  2. epicutane test of plakproeven
  3. huidklachten
55
Q

Benoem van zowel de huid als de slijmvliezen als van het maag-darm stelsel 3 symptomen die bij anafylaxie gezien kunnen
worden. (2p

A

Huid en slijmvliezen: gegeneraliseerde jeuk, geg erytheem of geg urticaria, of angio- oedeem
Maagdarmkanaal: buikpijn, misselijk, braken, overgeven, diarree

56
Q
  1. Noem het cytokine dat de aanmaak van eosinofielen stimuleert (1p)
  2. Welke micro-organismen worden door eosinofielen bestreden? (1p)
A
  1. IL-5
  2. parasieten/ wormen
57
Q

Wat is de definitie van een zoönose? (3p)

A

Een zoönose is een ziekte die gedeeld wordt door de mens en andere gewervelde diersoorten. (3p)

58
Q

Het ontwikkelen van een vaccin kost veel tijd omdat er verschillende stappen moeten worden genomen.
1. Welke stappen of onderzoeksfases moeten worden genomen bij de ontwikkeling van een vaccin? (3p)
2. Wat is naast effectiviteit van het vaccin nog een absolute voorwaarde? (1p)

A
  1. We onderscheiden 1. de preklinische fase die vaak al 5-10 kan duren. Als de preklinische fase is doorlopen volgt 2. de klinische
    onderzoeksfase, daarin onderscheiden we het fase I, II en III onderzoek waarbij in proefpersonen gekeken wordt naar veiligheid, werking en
    bescherming van het vaccin. (3p)
  2. Werking en bescherming zijn natuurlijk een absolute voorwaarde, maar veiligheid staat altijd voorop bij de ontwikkeling van nieuwe
    vaccins. (1p
59
Q

Een 26-jarige vrouw bezoekt uw spreekuur wegens met koorts, hoofdpijn en spierpijn. Zij is 1 dag geleden teruggekomen van een
driedaagse mini-jungletocht naar Oeganda. Ze heeft geen malaria-profylaxe en geen DEET gebruikt.
Beantwoordt de volgende vragen met maximaal 1 woord per vraag.
1. Kan zij geïnfecteerd zijn met malaria?
2. Kunnen haar klachten worden verklaard door malaria?
3. Kunnen haar klachten worden verklaard door dengue?
4. Welke afwijkende parameter in het bloedbeeld verwacht u zowel bij dengue als bij malaria?

A

Ja
Nee
Ja
trombopenie

60
Q

Een kind van 4 jaar komt bij de huisarts met vurig rode huiduitslag op zijn wangen, en ook wat uitslag op romp en armen. De huisarts besluit
diagnostiek in te zetten en krijgt de volgende uitslagen van het lab binnen:
- Mazelen IgG positief
- Mazelen IgM negatief
- Parvovirus IgG positief
- Parvovirus IgM positief
Wat is de diagnose? (1p)

A

parvovirus B19

61
Q

Je bent internist. Een 58-jarige arts vrouw komt op de SEH in verband met koorts en kortademigheid. 10 dagen ervoor is ze neusverkouden
geworden met waterige neusuitvloed. Sinds 5 dagen is ze toenemend ziek met koude rillingen, koorts tot 40,3⁰C met spierpijn, hoofdpijn en
een hardnekkige hoest waarbij ze fors sputum opgeeft. Twee dagen geleden ontstond pijn vastzittend aan de ademhaling, rechtsachter.
Patiënte rookt niet, en gebruikt sociaal alcohol. Ze woont samen en heeft een hond. Ze werkt in een dierenwinkel.
Bij lichamelijk onderzoek zie je een zieke, bleke vrouw met een koortslip. Ze heeft een ademhalingsfrequentie van 23/min, geen cyanose.
Temperatuur 38,8 graden Celcius, bloeddruk 125/85 mm Hg, tachycardie (88/min). Over de thorax is er geen demping, er is sonore
percussie; bij auscultatie hoor je rechts basaal verminderd ademgeruis, verspreid rhonchi, rechts onder achter enig crepiteren.
Noem uit bovenstaande casusbeschrijving twee factoren die pleiten voor een pneumonie die wordt veroorzaakt door een
typische verwekker. (3p)

A
  • sputumproductie
  • pleuritusche pijn
  • koude rillingen
62
Q

Beschrijf op welke twee verschillende manieren je bij een patiënt met diabetes mellitus en een ulcus op de plantaire zijde
van de voet kunt vaststellen dat er osteomyelitis is? (2p)

A

Probe to bone test
Radiologie: x/voet of MRI

63
Q

Beredeneer waarom de empirische therapie voor kunstklep endocarditis bestaat uit flucloxacilline en vancomycine. (2p)

A

meest voorkomende verwekkers Staphylococcus aureus en coagulase negatieve staphylococcen (2p)

64
Q

Een infectieziekte heeft een basis-reproductiegetal van 5, maar deze wordt verdreven door een ‘succesvollere’ nieuwe variant. Deze variant
is twee keer zo besmettelijk en de periode van besmettelijkheid duurt twee keer zo lang.
1. Wat is de kritische vaccinatiegraad (%) bij de oorspronkelijke variant? (2p)
2. En wat is deze bij de nieuwe variant? (2p)
Laat de berekening van de beide percentages zien

A

Antwoord + uitleg: Het basis-reproductiegetal R0 = 5 bij de oorspronkelijke variant. Dat betekent een kritische vaccinatiegraad van 1 – 1/R0
= 1 – 1/5 = 0.8, dus 80%. R0 kan gezien worden als een vermenigvuldiging van besmettelijkheid en de gemiddelde duur van
besmettelijkheid. De R0 van de nieuwe variant is dus 2 x 2 = 4 keer zo groot, oftewel: R0 = 5 x 4 = 20. Dat betekent een kritische
vaccinatiegraad van 1 – 1/20 = 0.95 = 95%

65
Q

Je bent allergoloog en ontvangt een 46-jarige vrouw op je spreekuur. Ze is vorige week door een insect gestoken in haar linker enkel en
kreeg direct daarna diverse ernstige allergische klachten zoals roodheid over het hele lichaam, zwelling van de enkel en benauwdheid. Ze is
behandeld met adrenaline in het ziekenhuis. Ze denkt dat ze gestoken is door een wesp. Je verricht huidtesten met diverse concentraties
wespengif. Deze zijn negatief. Je kunt nu geen diagnose stellen.
Wat kan de reden zijn van deze negatieve huidtest. (3p

A
  1. Ze is gestoken door een bij.
  2. Je doet de huidtest te vroeg na de reactie, er is sprake van een refractionaire periode
  3. De patiënt slikt anti-histaminica waardoor de huidtest negatief is.
66
Q
  1. Waarom wordt bij een anafylactische reactie adrenaline gegeven? (1p)
    Gebruik in je antwoord maximaal 20 woorden
  2. En waarom intramusculair en niet intraveneus gegeven? (1p)
A
  1. Adrenaline wordt gegeven om de kans op fatale afloop te verminderen (1p)
    Gaat effecten mediatoren tegen die ernstige reactie bij anafylaxie veroorzaken
  2. Wordt i.m. gegeven omdat i.v. toediening niet beter werkt en risico geeft op bijwerkingen, zoals tachycardie, ischemie en CVA (1p)
67
Q

Allergische rhinitis, astma en anafylaxie horen bij een specifiek type overgevoeligheid.
1. Bij welk type overgevoeligheid behoren allergische rhinitis, astma en anafylaxie. (1p)
2. Benoem twee onderdelen van het immuunsysteem die bij de pathogenese van dit type overgevoeligheid een hele
belangrijke rol spelen. (2p)

A
  1. type I
  2. mestcellen, Th2 en IgE
68
Q

Wanneer voldoet een ziekte aan de definitie ‘opkomende infectieziekte’ ? (3p)

A

Opkomende infectieziekten zijn infectieziekten die:
1) recent zijn toegenomen in incidentie of geografische verspreiding;
2) verspreid zijn naar nieuwe gastheerpopulaties of gastheersoorten (o.a. zoönosen); of
3) (recent zijn ontdekt of) zijn veroorzaakt door nieuw ge-evolueerde ziekteverwekkers.

69
Q

Noem tenminste vier overdracht [transmissie] routes voor infectieziekten. (4p)

A

lucht, water, voedsel, knaagdieren, muskieten, bloed, SOA [sexueel overdraagbare aandoening] (4p)

70
Q

U ziet op het tropenspreekuur een 35-jarige man die terug is gekomen van een maandenlang verblijf in India en die beweert dat hij ondanks
een pre-reisvaccinatie tegen buiktyfus toch buiktyfus heeft opgelopen. U raakt in gesprek over klinische symptomen en de optimale manier
om deze diagnose te stellen.
1. Leg uit wat bedoeld wordt met een relatieve bradycardie. (2p)
Gebruik maximaal 30 woorden.
2. Leg uit waarom de Widal-test waarmee antistoffen tegen Salmonella typhi in het bloed worden aangetoond, bij deze man
geen rol van betekenis speelt in de diagnostiek naar een buiktyfusinfectie. (2p)

A
  1. Dissociatie tussen temperatuurcurve en hartslag: een gelet op de hoogte van de koorts minder dan verwachte stijging van de hartslag.
    (2p)
  2. Als antistoffen worden aangetoond, valt nooit met zekerheid te zeggen of deze al zijn aangemaakt in reactie op een actuele infectie of het
    gevolg zijn van eerdere vaccinatie tegen buiktyfus. (2p)
71
Q

Noem drie virussen die huiduitslag kunnen geven en die tijdens de zwangerschap een risico kunnen vormen voor de
ongeboren vrucht. (3p)

A

rubella virus;  parvovirus B19, enteroviruses (coxackie virus) and varicella zoster. (3p)

72
Q

Je bent internist. Een 58-jarige arts vrouw komt op de SEH in verband met koorts en kortademigheid. 10 dagen ervoor is ze neusverkouden
geworden met waterige neusuitvloed. Sinds 5 dagen is ze toenemend ziek met koude rillingen, koorts tot 40,3⁰C met spierpijn, hoofdpijn en
een hardnekkige hoest waarbij ze nauwelijks sputum opgeeft. Drie dagen geleden is ze bij de huisarts geweest die haar amoxicilline
voorschreef, maar dat heeft niet geholpen.
Patiënte rookt niet, en gebruikt sociaal alcohol. Behalve genoemde antibiotica geen medicatie. Ze woont samen en heeft een hond. Ze werkt
in een dierenwinkel.
Bij lichamelijk onderzoek zie je een zieke, bleke vrouw met een koortslip. Ze heeft een ademhalingsfrequentie van 23/min, geen cyanose.
Temperatuur 38,8 graden Celcius, bloeddruk 125/85 mm Hg, tachycardie (88/min). Over de thorax is er geen demping, er is sonore
percussie; bij auscultatie hoor je rechts basaal verminderd ademgeruis, verspreid rhonchi, rechts onder achter enig crepiteren.
Noem uit bovenstaande casusbeschrijving drie factoren die pleiten voor een pneumonie die wordt veroorzaakt door een
atypische verwekker. (3p)

A

hoofdpijn, (afwezigheid) sputumproductie, klachten niet reagerend op beta-lactam antibiotica, werkt in dierenwinke

73
Q

Beschrijf welke twee factoren ertoe leiden dat een patiënt met diabetes mellitus een ulcus op de voet kan ontwikkelen? (2p)

A
  1. Door neuropathie wordt de druk van bv een schoen niet gevoeld en ontstaat een ulcus
  2. Door verstoring van de microcirculatie kan een ischemisch ulcus ontstaan
74
Q

Beredeneer waarom de empirische therapie voor natieve klep subacute endocarditis bestaat uit ceftriaxon en amoxicilline.

A

Meest voorkomende verwekkers vergroenende streptococcen (Viridans groep streptococcen) en Enterococcus faecalis (2p)

75
Q

Noem twee specifieke, verschillende manieren waarop infectieziekten verspreid kunnen worden (de zogenaamde
“transmissie mogelijkheden”) met een praktisch voorbeeld van deze routes (geen ziekten maar routes). (2p)

A
  • Vehicle born (bv voedsel, water, handdoeken, gereedschap),
  • Vector born (bv insecten en dieren),
  • Airborne (lange afstand) bv stof,
  • Parenteraal (bv besmette injectienaalden)
76
Q

Patiënten met een huisstofmijt allergie hebben soms klachten bij het eten van garnalen.
1. Wat is hiervan de oorzaak? (1p)
2. Noem het eiwit wat hiervoor verantwoordelijk is. (1p)
3. Noem nog twee voorbeelden van voedingsmiddelen die bij huisstofmijt allergie een reactie kunnen geven. (1p)

A
  1. Kruisallergie tussen huisstofmijt en andere spinachtigen (1p)
  2. eiwit: tropomyosine: een spiereiwit in de pootjes van de dieren (1p)
  3. krab en kreeft (1p)
77
Q

Beschrijf de sensibilisatie fase van een Type I allergie. (3p)

A

Eerste contact allergeen, allergeen presentatie (APC), B-cel stimulatie: specifieke IgE synthese tegen het allergeen: Sensibilisatie fase IgE
op de wand van de MESTCEL.

78
Q

Je krijgt een telefoontje van een huisarts. Hij heeft een man van 40 jaar in de spreekkamer die hij verdenkt van een gele koorts.
Noem drie vragen die je in de anamnese moet opnemen en beschrijf waarom deze vraag essentieel is voor het inzetten van
de juiste diagnostiek. (3p)

A
  • Reisgeschiedenis: epidemiologie van virussen
  • Vaccinatie status : gele koorts vaccinatie (1p)
  • Activiteiten die hij heeft gedaan? Kans geprikt door muggen (1p)
  • Immuun status? Gebruikt immuunsuppressiva met daardoor weinig kans op antistof produktie op vaccinatie (1p)
79
Q

Hepatitis B (HBV) is een ontstekingsziekte van de lever.
Waarom is het remmen met antivirale middelen van de HBV virale replicatie een behandeldoel? (2p)

A
  1. Minder virus replicatie, minder antigeen expressie, minder ontsteking en cel verval/fibrose of
  2. Minder replicatie, minder virale integratie, minder leverkanker.
80
Q

Voor een gestructureerde aanpak bij reis gerelateerde aandoeningen kan gebruik worden gemaakt van het LARISA-acroniem.
Maak met een of meer voorbeelden voor de 2e en 4e letter van dit acroniem duidelijk hoe dit u verder kan helpen. (2p)

A

A=Activiteit gaven deze aanleiding tot specifieke exposities daarmee verhoogde kans op bepaalde infecties? Was het bijvoorbeeld een luxe
stedentrip of een avontuurlijke reis waarop werd geraft en de jungle werd bezocht? Heeft men van ‘stalletjes op straat’ gegeten of
onbeschermde seksuele contacten gehad? (1 punt)
I=Incubatietijd: de minimale maar ook maximale tijd tussen besmetting met een ziekte en de eerste klinische verschijnselen bepaalt of
gedacht moet worden aan een bepaalde infectie. Bijvoorbeeld: binnen 7 dagen na eerste epidemiologische expositie is koorts nog geen
uiting van malaria. Koorts optredend meer dan 14 dagen na verlaten van een endemisch gebied kan geen uiting meer zijn van een
arbovirale infectie. (1 punt)

81
Q

Infecties van de lagere luchtwegen, waaronder pneumonie, zijn wereldwijd doodsoorzaak nummer één bij kinderen. Kennis van de
symptomen en van aanvullend onderzoek zijn van groot belang voor tijdige herkenning en behandeling.
Geef vier verschillende verschijnselen die bij het onderzoek van kinderen doorgaans aanwezig zijn in geval van pneumonie
(zowel lichamelijk als aanvullend onderzoek). (4p)

A
  1. Tachypnoe, dyspnoe
  2. Koorts
  3. Afwijkende longauscultatie (bijgeluiden, bronchiaal ademen, verminderd ademgeruis)
  4. Hoesten
  5. Infiltraat op de thoraxfoto
  6. Laboratoriumafwijkingen passend bij infectie (verhoogd CRP, BSE, leukocyten, linksverschuiving in differentiatie)
82
Q

Je bent spoedeisende hulp arts. Met de ambulance wordt een 19-jarige vrouw binnengebracht  op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) die
verminderd aanspreekbaar naast haar bed is aangetroffen. Haar moeder vertelde dat haar dochter altijd gezond geweest is. Ze voelde zich
sinds een paar dagen niet lekker en klaagde de avond ervoor over hoofdpijn. Ze voelde warm aan, maar ze had géén temperatuur bij haar
opgemeten. Bij aankomst op de SEH zie je een vrouw met een verlaagd bewustzijn, heeft ze een temperatuur van 39.6 graden Celsius, een
tensie van 89/46 mmHg en een pols van 183 slagen/min. Bij neurologisch onderzoek is ze nekstijf. Verspreid over het lichaam zie je
puntbloedingen die niet wegdrukbaar zijn. Bij binnenkomst is direct een bloedkweek afgenomen. 
  Wat is de meest waarschijnlijke verwekker die gaat groeien uit de bloedkweek? (2p)

A

Neisseria meningitidis

83
Q

Beschrijf stapsgewijs de pathogenese van deze vorm van vasculitis.
Benoem bij tenminste 2 van deze stappen hoe hier medicamenteus op kan worden ingegrepen. (2p). Het is daarbij niet voldoende om alleen
de geneesmiddelen te noemen. Er dient ook aangegeven te worden waarom die behandeling zou kunnen werken. (2p)

A

Activatie van dendritische cellen (1 p) – stimulering van lymfocyten (gearriveerd via vasa vasorum) in vaatwand (1 p) – productie van proinflammatoire cytokines (1 p) – vaatwandobliteratie en vaatwandverzwakking (1 p). Bij de medicamenteuze interventies zijn meerdere
antwoorden mogelijk; daarvoor ook 2 punten.

84
Q

Welke drie mogelijke bestrijdingsmaatregelen zijn juridisch geoorloofd bij de bestrijding van infectieziekten in de categorie
B1 van de Wet publieke gezondheid? (3p)

A

Gedwongen opname tot isolatie of thuisisolatie, gedwongen onderzoek en verbod van beroepsuitoefening (3p)

85
Q

Hyperreactiviteit van de luchtwegen wordt vaak verward met een IgE gemedieerde allergie.
1. Noem de definitie van deze hyperreactiviteit. (1p)
2. Noem een aantal triggers. (1p)
3. Noem het grootste verschil met een IgE gemedieerde allergie. (1p)

A
  1. Toegenomen gevoeligheid voor aspecifieke stimuli: (1p)
  2. Rook, parfums. Ook meer last van beroepsmatige stimuli: Sprays, schoonmaakmiddelen, chloor. (1p)
  3. Verschil met allergie: deze stimuli zullen geen inflammatie en geen sensibilisatie induceren. (1p)
86
Q

Wat is de definitie van een IgE gemedieerde allergie? (2p)

A

Een overdreven reactie van het afweersysteem die bij een deel van de mensen optreedt op natuurlijke stoffen die van buiten het lichaam
afkomstig zijn. (2p)

87
Q

Noem drie factoren die bijdragen aan de verspreiding van een zoönotisch virus. (3p)

A

reizen, intensieve veeteelt, ontbossing, urbanisatie, handel, klimaatverandering. (3p)

88
Q

U kunt kiezen uit middel A en B om een virale infectie met een viral load van 8 log te behandelen.
Het profiel van de beide veilige middelen is als volgt:
A: Viral load daalt 1 log per maand
B: Viral load daalt 4 log in de eerste maand en daarna 1 log per maand
Wat is het potentiële nadeel van kiezen van middel A ten opzichte van middel B? (2p)

A

meer kans op resistentie en escape (2p)

89
Q

Voor een gestructureerde aanpak bij reis gerelateerde aandoeningen kan gebruik worden gemaakt van het LARISA-acroniem.
Waar staan de 1e letter (L) en 3e letter (R) van dit acroniem voor. (1p) En maak duidelijk hoe dit u verder kan helpen bij uw
differentiaal diagnose. (2p)

A

Locatie: de geografie bepaalt of de epidemiologie van infectieziekten (al dan omdat een bepaalde vector er wel of niet voorkomt; er kan
sprake zijn van een ander seizoen dan in het thuisland en daarmee een verhoogde of juist verlaagde kans op bepaalde verwekkers.
Reiziger: heeft de reiziger profylaxemaatregelen in acht genomen? De medische voorgeschiedenis inclusief medicatiegebruik kan de kans
op of het verloop van een reisgerelateerde aandoening beïnvloeden (vb: verhoogd mortaliteitsrisico malaria bij stijgen van de leeftijd;
gebruik immuunsuppressieve medicatie).

90
Q

U bent co-assistent en op de eerste hulp ziet u een zuigeling van zes maanden vanwege toenemende benauwdheid sinds enkele uren.
Sinds enkele dagen was er neusverkoudheid. De ouders hadden geen temperatuur gemeten. U voert een lichamelijk onderzoek uit.
Noem vier verschillende bevindingen bij het lichamelijke onderzoek die belangrijk zijn om te bepalen of het kind opgenomen
moet worden. (4p)

A
  1. Ademarbeid (Tachypnoe, dyspnoe)
  2. Intrekkingen (Niet/forse intrekkingen)
  3. Bewustzijn (Allert/sloom/Allertheid
  4. Koorts (Niet, hoge koorts)
  5. Afwijkende longauscultatie (bijgeluiden, bronchiaal ademen, verminderd ademgeruis)
  6. Tekenen van uitdroging (natte/droge luier, nat/droog slijmvlies)
  7. Circulatie (Aspect van de huid roze, versus bleek klam grauw)
91
Q

Je bent spoedeisende hulp arts. Met de ambulance wordt een 19-jarige vrouw binnengebracht op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) die
in de vroege ochtend verminderd aanspreekbaar naast haar bed is aangetroffen. Haar moeder vertelde dat haar dochter altijd gezond
geweest is. Ze voelde zich sinds een paar dagen niet lekker en klaagde de avond ervoor over hoofdpijn. Ze voelde warm aan, maar ze had
géén temperatuur bij haar opgemeten. Bij aankomst op de SEH zie je een vrouw met een verlaagd bewustzijn, heeft ze een temperatuur van
39.6 graden Celsius, een tensie van 112/69 mmHg en een pols van 123 slagen/min. Bij neurologisch onderzoek is ze nekstijf. Verspreid over
het lichaam zie je vele puntbloedingen die niet wegdrukbaar zijn. Bij binnenkomst is direct een bloedkweek afgenomen. 
Welke handeling moet nu als eerste verricht worden? (1p

A

AB toedienen

92
Q

Het syndroom van Henoch Schönlein is een vorm van vasculitis die vooral bij jongeren voorkomt.
1. Onder welke subgroep van vasculitiden valt dit syndroom? (wees hierbij zo volledig mogelijk). (1p)
2. Beschrijf in niet meer dan 50 woorden de pathogenese van Henoch Schönlein. (1p)
3. Beredeneer welke behandeling zinvol kan zijn. (1p)

A
  1. Kleine vaten, immuun complex gemedieerd (1p)
  2. Immuuncomplexen slaan neer; voorkomen door te zorgen dat er geen antigen is of er geen antistoffen zijn. (1p)
  3. meerdere antwoorden zijn goed: expectatief; aanpak antistoffen en aanpak antigeen (1p)
93
Q
A