tentamen vragen (meerkeuze) Flashcards
Hier volgen twee beweringen over autoantistoffen tegen het schildklierantigeen
thyroidperoxidase (TPO).
1 Een hoge titer aan TPO autoantistoffen is een goede merker voor het bestaan
van autoimmuun schildklierziekte.
2 TPO antistoffen dragen in belangrijke mate bij aan de destructie van
schildklierweefsel bij autoimmuun schildklierziekte.
welke is juist?
alleen I
TPO geeft schade van de schildklier weer dus 2 fout. destructie komt door auto-reactieve T-cellen.
De ziekte van Hashimoto kan zich initieel presenteren als een hyperthyreoïdie,
echter uiteindelijk wordt deze ziekte gekenmerkt door hypothyreoïdie ten gevolge
van immuun-gemedieerde schade aan de schildklier. Hieronder staan combinaties
van uitslagen van laboratoriumtesten.
Welk van onderstaande combinatie bloeduitslagen past bij de ziekte van
Hashimoto als er sprake is van een hypothyreoïdie?
a verhoogd vrij T4, verhoogd TSH
b verhoogd vrij T4, verlaagd TSH
c verlaagd vrij T4, verhoogd TSH
d verlaagd vrij T4, verlaagd TSH
hypothereoïdie dus verlaagd T4 en verhoogd TSH is antwoord C
met welke techniek dient de ANA (screen), opgenomen in de classificatie
criteria voor SLE, uitgevoerd te worden?
a ELISA
b FEIA
c immunoblot
d indirecte immunofluorescentie
D
Welke laboratoriumuitslag past niet bij SLE?
a verhoogd CRP
b verhoogde reticulocyten
c verlaagd C4
d verlaagde lymfocyten
A
C EN D zijn sws goed en B is nieuwe reticulocyten die dus doornanemie kunnen stijgen
Welke bewering over impetigo vulgaris is juist?
a Dit wordt meestal veroorzaakt door groep-A-streptokokken.
b Dit wordt bij voorkeur systemisch behandeld met smalspectrum antibiotica.
c Dit gaat in de meeste gevallen gepaard met blaarvorming die heel uitgebreid kan
zijn.
d Dit wordt doorgaans behandeld met fusidinezuurcrème na het afwassen van
korsten
D
A fout omdat het S. Aureus is
B fout omdat het lokaal is en alleen bij uitgebreide is het AB toedienen
C fout omdat het vaak korsten zijn met weinig blaarvorming
Waar komen dermatofyten infecties niet voor?
a haren
b huid
c mond
d nagels
C
schimmels die voorkomen in haar huid en nagels
Welke huidaandoening is geassocieerd met coeliakie?
a dermatitis herpetiformis
b mycosis fungoides
c pemphigus herpetiformis
d psoriasis
e wratten
A
Een van de testen die door allergologen wordt uitgevoerd is de Skin Prick Test
(SPT).
Welke van onderstaande beweringen over de SPT is het meest juist?
a Deze wordt gebruikt om een type II-allergie aan te tonen.
b Deze wordt gebruikt om een type IV allergie te diagnosticeren.
c Deze is zeer geschikt om de concentratie IgE in serum te bepalen.
d Deze is geschikt om te bepalen of iemand allergisch is voor huisstofmijt
SPT wordt gebruikt voor een type I reactie
C fout omdat dat immunoCap is
dus D
ijdens het VO Diagnostiek type I en type IV allergie hebben jullie een patchtest
kunnen uitvoeren.
Welke bewering over de patchtest is juist?
a De patchtest moet na 20 minuten worden afgelezen.
b Met behulp van de patchtest kan een allergie tegen parfum worden aangetoond.
c In de klinische praktijk wordt de patchtest meestal op de binnenkant van de
onderarm uitgevoerd.
d Met behulp van de patchtest wordt de aanwezigheid van antistoffen tegen
bepaalde allergenen onderzocht
A pathtest lees je na 48, 72 en 7 dagen af
B is goed
C nee op de rug
D dat is een immunoCap
Welke bewering over de ziektebeelden Syndroom van Gilbert en
galgangatresie is juist?
a Een patient met Syndroom van Gilbert heeft een ongeconjugeerde
hyperbilirubinemie, een patiënt met een galgangatresie heeft een geconjugeerde
hyperbilirubinemie.
b Een patiënt met Syndroom van Gilbert heeft een geconjugeerde
hyperbilirubinemie, een patiënt met een galgangatresie heeft een
ongeconjugeerde hyperbilirubinemie.
c Beide ziektebeelden presenteren zich met een ongeconjugeerde
hyperbilirubinemie
A
extra info: gilbert is goedaardig en galgangatresie is ernstige aandoening.
Hoe wordt de diagnose van een recente hepatitis A infectie gesteld?
a door het aantonen van IgG antistoffen tegen hepatitis A virus
b door het aantonen van IgM antistoffen tegen hepatitis A virus
c door het aantonen van zowel de IgM als IgG antistoffen tegen hepatitis A virus
B want dat maak je aan bij recente infectie, antwoord A verschijnt later pas en geeft ook immuniteit aan
Een 28-jarige HBsAg-positieve, HBV-DNA positieve man, anti-HIV-negatief wordt
met Lamivudine behandeld. Evaluatie na 6 en 9 maanden laat zien dat HBV-DNA
niet detecteerbaar is, op 12 maanden is HBV DNA detecteerbaar met 10.000 IU/ml.
Drie mogelijke verklaringen voor deze bevinding zijn:
1 Patiënt heeft medicatie compliance problemen en neemt zijn pillen niet.
2 Het virus is resistent geworden voor de lamivudine.
3 Er is een infectie met een andere HBV stam opgetreden.
Welke verklaring is of welke zijn juist?
1 en 2
Welke bewering over de ziekte van Pfeiffer (Eppstein-Bar virus infectie) is niet
juist?
a Een zeldzame complicatie is hepatitis.
b De ziekte van Pfeiffer wordt ook wel ‘kissing disease’ genoemd.
c In meer dan 90 procent van de gevallen ontstaat een exantheem.
d In het bloedbeeld kan men atypische mononucleaire lymfocytaire cellen vinden.
C
elke bewering over de mazelen is niet juist?
a Een veel voorkomende complicatie is hepatitis.
b Mazelen wordt veroorzaakt door het Morbillivirus.
c De infectie wordt overgebracht door aanhoesten van speekseldruppeltjes.
d Aan de binnenzijde van het mondslijmvlies kunnen Koplikse vlekjes ontstaan
A
B behoort tot de paramoxyvirus familie en is dus ook juist
Bij bovenstaande patiënt laat je een echo van de lever maken; deze is normaal. Een
elasticiteitsmeting van de lever laat een zgn. F2 zien, oftewel matige fibrose (op een
schaal van 4, waarbij F0 is normaal, en F4 is cirrose). Je stelt antivirale therapie
voor.
Hoe hoog is de kans op genezing?
a ca. 50%
b 50 – 75%
c > 90%
d 100%
C
Een 45-jarige man wordt gezien met recidiverende ontstekingen van het KNO
gebied. Bij aanvullend onderzoek wordt in het urinesediment eiwit ++ en
erythocyten +++ aangetoond. Aanvullend immunologisch laboratoriumonderzoek
blijkt ook afwijkend.
Welke bewering is het meest waarschijnlijk bij bovenstaande combinatie?
a anti-ds-DNA antistoffen zijn aantoonbaar
b anti-GBM antistoffen zijn aantoonbaar
c anti-MPO anstoffen zijn aantoonbaar
d anti-PR3 antistoffen zijn aantoonbaar
A hoort bij SLE
B is tegen glomulaire basaal memebraan en dus glomerulonefritis
C en D zijn beide vasculitis maar er is bloed bij en MPA en EGPA zijn MPO-antistoffen en GPA is granulomateuze ontsteking en PR3 antistoffen
dus D
Wat is de voorkeurslokalisatie waar een hypersensitivity vasculitis zich uit (of:
waar uit een hypersensitivity vasculitis zich het vaakst)?
a de darm
b de huid
c de nieren
d de ogen
B
is een kleine vasculitis van neergeslagen immuuncomplexen en komt door geneesmiddel en uit zich in de huid
Welke behandeling heeft bij actieve sarcoidose de voorkeur?
a Anti-TNF
b Azathioprine
c Cyclofosfamide
d Prednison
auto-immuunziekte doe je vaak met prednison dus D.
welke stof is vooral verantwoordelijk voor het ontstaan van hypercalciemie bij
sarcoidose?
a actief vitamine D
b calcitonine
c fosfaat
d PTH
A want macrofagen zorgen voor 1-alpha-hydroxylae en die vitamine D om in actieve vorm. en vitamine D stimuleert de opname van calcium in de darm
Een 60-jarige vrouw presenteert zich met fenomeen van Raynaud in de winter en
verharding van de huid van de vingers die zich uitstrekt tot voorbij de MCP
gewrichten.
Welke diagnose kan op basis van deze gegevens worden gesteld?
a Perniones ofwel winterhanden
b SLE
c Systemische sclerose
d Op basis van deze gegevens kan niet met zekerheid een diagnose worden
gesteld
C, Ryanaud kan ook bij SLE maar dit geeft geen verharding van de huid
Vijf criteria zijn van de internationale studie group for Behçet’s disease zijn:
1 aften genitaal
2 aften oraal
3 inflammatoire darmklachten
4 pustels
5 uveitis
Volgens welke drie criteria kan de diagnose Behçet worden gesteld?
2, 4 en 5 (dit zijn de klachten die je daadwerkelijk krijgt)
Major criteria: minimaal drie keer per jaar orale zweren;
Minor criteria:
o Recidiverende ulcera door patiënt of arts waargenomen;
o Oogafwijkingen (uveitis anterior of posterior, vasculaire chorioretinitis) door oogarts bevestigt;
o Huidafwijkingen door patiënt of arts waargenomen (erythema nodosum);
o Positieve pathergietest (< 24-48 uur door arts beoordeeld);
Welk symptoom berust niet op een type I IgE-gemedieerde allergie?
a contact urticaria
b eczeem
c hoesten en kortademigheid
d waterige rhinoconjunctivitis
door IgE allergie gaat de mestcel histamine afgeven. dit kan B niet veroorzaken
Welke uitspraak met betrekking tot sepsis is juist?
a Bij sepsis is er altijd sprake van koorts.
b Bij sepsis is er niet altijd sprake van een infectie.
c Bij sepsis is er altijd sprak van een positieve bloedkweek.
d Bij sepsis is er sprake van een gedisreguleerde respons van de gastheer op een
infectie
D
A niet altijd
B altijd
C niet altijd
wee beweringen met betrekking tot Staphylococcus aureus bacteriemie zijn:
1 De oorzaak van een community-acquired Staphylococcus aureus bacteremia is
vaak een endocarditis.
2 De mortaliteit van een community-acquired Staphylococcus aureus bacteremia
is hoger dan van een hospital-acquired Staphylococcus aureus bacteremia.
Welke bewering is of welke zijn juist?
beide
1 in > 50% van de gevallen
Een patiënt met een sterke verdenking op een bacteriële meningitis presenteert zich
op de SEH. De SEH arts wil starten met antibiotica.
Wat is het juiste moment om met antibiotica te starten bij deze patiënt?
a onmiddellijk na de venapunctie en de CT cerebrum en de daarna onmiddellijk
uitgevoerde liquor punctie
b onmiddellijk na de venapunctie en de met spoed uitgevoerde CT cerebrum
c onmiddellijk na de venapunctie met afname van materiaal voor diagnostiek
d zo snel mogelijk na binnenkomst
D
Welke van de onderstaande beweringen is juist?
a Recidiverende herpes labialis is een risicofactor voor het krijgen van Herpes
simplex-virus encephalitis.
b Bij verdenking op een virale meningitis bij een kind, is het Herpes simplex virus
de meest waarschijnlijke verwekker.
c Een pneumokokkenmeningitis bij een kind van 2 jaar dat normaal volgens het
Rijks Vaccinatie programma is gevaccineerd, wijst op vaccinfalen.
d De kans op neurologische restschade is bij een kind met een
pneumokokkenmeningitis groter dan bij een meningokokkenmeningitis
D
Een patiënt uit Zuid-Afrika wordt al 2 jaar succesvol behandeld voor een HIV infectie.
Hij komt tussendoor op de polikliniek met klachten van koorts en hoesten. Je
behandelt hem één week met amoxicilline oraal. Na 2 weken komt hij terug met
dezelfde klachten.
Wat is nu het juiste beleid?
a behandeling starten met Isoniazide, Rifampicine, Ethambutol & Pyrazinamide
b behandeling starten met Levofloxacin
c een mantoux laten zetten
d een sputumkweek inzetten en een X-thorax laten maken
D
Je bent huisarts. Een 28-jarige vrouw presenteert zich op je spreekuur met klachten
van vermoeidheid. Een aantal weken geleden heeft ze een tekenbeet bemerkt met
een aantal dagen nadien een huiduitslag ter plekke in de vorm van een schietschijf.
De huiduitslag is vanzelf overgegaan.
Nu maakt ze zich echter zorgen dat het allemaal zou kunnen komen door de ziekte
van Lyme.
Wat is nu het juiste beleid?
a bepalen van IgM en IgG antistoffen tegen Borrelia in serum
b meteen starten van antibiotische behandeling
c nemen van een huidbiopt voor een kweek op Borrelia
d nemen van een huidbiopt voor een PCR op Borrelia
B
als er schietschijfen zijn begin je meteen met doxycycline
ceftriaxon wordt ook wel gebruikt
Door welke verwekker worden erysipelas en fasciitis necroticans voornamelijk
veroorzaakt?
a clostridium perfringens
b pseudomonas aeruginosa
c staphylococcus aureus
d streptococcus pyogenes
D
Een 35-jarige man heeft wisselend onbeschermd seksueel contact met mannelijke
en vrouwelijke partners. Hij presenteert zich met een hepatitis, zijn serum
transaminasen (AST, ALT) zijn vijfmaal de bovengrens van normaal. Bij nader
onderzoek betreft het een chronische HBeAG(+) HBV-DNA positieve hepatitis blijkt
te zijn. Gezien zijn risico gedrag doe je ook een anti-HIV test die positief is.
Welke behandeling is aangewezen voor zijn HBV infectie?
a afwachten
b HAART therapie gericht op HIV en HBV
c lamuvidine monotherapie
d tenofovir monotherapie
B
Een studente presenteert zich op de SEH met koude rillingen. Sinds 10 dagen heeft
zij terugkerende koortsaanvallen. Tussen de koortsaanvallen is de patiente telkens
2 dagen koortsvrij. De klachten zijn ontstaan een week na terugkeer van een
8 weken durende stage in Suriname. Ze heeft geen malariaprofylaxe gebruikt. Het
dikke druppel onderzoek dat de dag voor presentatie op de SEH werd uitgevoerd,
was negatief. Toch denkt zij malaria te hebben.
Wat is de meest waarschijnlijke verwekker?
a plasmodium falciparum
b plasmodium knowlesi
c plasmodium malariae
d plasmodium vivax
C
- B komt voor bij apen
- C 4 daagse koorts -> malaria quartana
- A heeft ernstig beloop. koude rillingen zijn tekenen van koorts en verder niks dus geen ernstig beloop
- D malaria tertiana, p. ovale hoort hier ook bij
Welke worminfectie kan zich handhaven gedurende het hele leven van de
mens?
a ascaris lumbricoides
b schistosoma mansoni
c strongyloides stercoralis
d taenia solium
C
Een 32-jarige vrouw bezoekt je spreekuur met klachten van kortademigheid en pijn
bij de zuchten. De voorgeschiedenis vermeldt 2x een spontane abortus na
12 respectievelijk 16 weken zwangerschap. Er wordt onderzoek verricht naar de
oorzaak van de kortademigheid, deze lijkt berusten op multiple longembolien.
Welk aanvullend laboratoriumonderzoek dient ter verdere diagnostische
analyse verricht te worden?
a anti-DNA antistoffen
b anti-fosfolipiden antistoffen
c C1-esterase remmer activiteit
d trombocyten-aggregatietest
B
Bij een Type I IgE gemedieerde allergische reactie spreekt men van een vroege- en late fase.
Welke van de onderstaande beweringen is waar?
A Een late fase ontstaat alleen bij een wespensteek.
B Een late fase ontstaat alleen bij een provocatie.
C Een late fase ontstaat alleen als de patiënt ook een vroege reactie heeft ondergaan.
D Een late fase wordt nooit gezien bij inhalatie allergie.
C
Wat is het beste moment om een tryptase aan te vragen bij de diagnostiek van een mogelijke allergische reactie?
A direct na de reactie
B 6 uur na de reactie
C 6 weken na de reactie
D Tryptase meten is zinloos
tryptase bereikt piek na 1-2 uur/ na 6 uur is de reactie niet meer adequeaat
Kruisallergie tussen inhalatie en voeding komt vaak voor. Vooral patiënten met een boompollen allergie hebben vaak last bij het eten van
fruit. Als het fruit verwarmd wordt kunnen de meeste patiënten het nuttigen zonder klachten.
Welk eiwit is verantwoordelijk voor deze vorm van kruisallergie?
A LTP
B PR-10 eiwit
C Profilines
D 2s-Albumines
A is rijst, hazelnoot, granen en perzik
B is goed: pollen, groente, fruit is na koken niet meer allergisch
C klinisch niet relevant
D is noten: [inda walnoot en cashew
Drie verwekkers van subacute natieve klep endocarditis zijn:
1. Staphylococcus aureus
2. Streptococcus oralis
3. Enterococcus faecalis
Wat is de juiste volgorde van de verwekkers, van vaak naar minder vaak voorkomend?
2 - 3- 1
Welk afweersysteem wordt het meeste geassocieerd met de immunopathologie van de ziekte van Behçet?
A Innate Immunity
B Adapted immunity
C Aqcuired immunity
D Cytogenetic immunity
A
Welke van de onderstaande medicamenteuze behandelingen is het meest gangbaar voor een patiënt met SLE?
A Anti-TNF (adalimumab)
B Anti-BLyS (belimumab)
C Anti-IL6 (tociluzumab)
D Anti-IL5 (mepolizumab)
B
Welke immunologische marker kan worden gebruikt voor de diagnose en monitoring van sarcoïdose?
A CRP
B serum oplosbaar IL-2R
C serum oplosbaar IL-6R
D serum vrij IL6
B en ACE is ook belangrijk
Welke autoantistof is vooral geassocieerd met de gelimiteerde variant van systemische sclerose?
A Anti-centromeren
B Anti-Scl-70
C Anti-desmogleïne 3
D Anti-RNP
A klopt
B is diffuse
C en D gwn fout
Welke ontstekingscel komt bij een bacteriële S. aureus infectie van de huid als eerste in actie?
A de neutrofiele granulocyt
B de T lymfocyt
C de B lymfocyt
D de plasmace
A
Welke cel treft men in de epidermis aan die antigeen presenterende capaciteiten bezit?
A de keratinocyt
B de melanocyt
C de Merkel cel
D de Langerhans cel
A heeft beschermende functie
B produceren melanine
C mechanoreceptoren
D is goed en zijn macrofagen
Kenmerkend voor tetanus, veroorzaakt door Clostridium tetani, is opisthotonus.
Wat is opisthotonus?
A rigiditeit van de axiale spieren
B verlamming van de uitwendige oogspieren
C kramp van de slokdarm
D hevige slijmontwikkeling uit het oor
A
Hoe neem je een goede kweek af bij een wond waar mogelijk osteomyelitis speelt?
A Het is niet mogelijk hiervan een betrouwbare kweek af te nemen, alleen met beeldvorming kan osteomyelitis worden aangetoond.
B Een wattenstok gebruiken om een kweek af te nemen van de pus, zonder de wondranden aan te raken.
C Met een naald pus opzuigen uit de diepte.
D Door de wond te spoelen met fysiologisch zout en de vloeistof in te sturen voor kweek
C oppervlakkige monsters bevatten vaak huidflora en osteomyelitis is bot dus dat ligt ook diep
Je bent dienstdoend arts op de afdeling Spoedeisende Hulp. Een 85-jarige man presenteert zich met koorts en koude rillingen. Hij is de
laatste tijd wat aan het kwakkelen geweest: Een kleine maand geleden heeft hij een luchtweginfectie gehad waarvoor hij antibiotica
gekregen heeft van de huisarts. Een week geleden had hij na een bezoek aan een all-you-can-eat restaurant diarree en buikkrampen. Hij
heeft een aortabuisprothese in situ, en om die reden wordt er in de work-up een CT-scan van het abdomen gemaakt. Er lijkt inderdaad
sprake te zijn van een geïnfecteerde aortabuisprothese.
Met welk micro-organisme moet rekening gehouden worden bij de keuze voor empirische antimicrobiële therapie?
A Mycoplasma pneumoniae
B Influenza virus
C Campylobacter jejuni
D Salmonella enteritidi
D is nml de enige die met prothese infectie geassocieerd is
Je bent huisarts. Je ziet een 34-jarige man met koortsklachten. Patiënt geeft aan dat hij twee weken geleden is teruggekomen van een
rondreis door West-Afrika. Bij onderzoek neem je het volgende waar: koorts, splenomegalie, icterus en bloedingsneiging. Er is géén sprake
van exantheem.
Welke van onderstaande infecties is het meest passend?
A Afrikaanse trypanosomiasis
B Buik tyfus
C Dengue
D Malaria
A heeft geen bloedingsneiging en icterus
B heeft exantheem
C heeft ook exantheem
D is juist
Een reiziger heeft gedurende zijn reis door zuidoost Azië last van acute diarree zonder koorts en zonder bloed bijmenging bij de ontlasting.
Welke van onderstaande infecties is het meest waarschijnlijk?
A Amoeben dysenterie
B Entero-toxine producerende E. coli
C Giardiasis
D Tropische spruw
A geeft bloed
B is goed
C is niet acuut maar chronisch en is vettig en stinkt
D chronisch en is malabsorptie
inmiddels 12 maanden onderweg. In de tabel zie je de waarden van HBV-DNA in IU/ml voor patiënt A, B, C en D weergegeven.
patiënt
Maand 0 Maand3 Maand 6 Maand 9 Maand 12
A 10E7 10e7 10E6 10e5 10E3
B 10E7 10e7 10E7 10e7 10e7
C 10e8 10e6 10e3 10e4 10e5
D 10e8 10e8 10e8 10e8 10e8
Welke patiënt verdenk je van een geneesmiddelen geïnduceerde resistente hepatitis B virus mutant (“drug-resistant
mutant”)?
C
Het respiratoir syncytieel virus (RSV) is een luchtwegpathogeen dat vooral bij jonge kinderen ernstige verschijnselen kan geven.
Welke van de volgende beweringen over RSV infectie is juist?
A RSV infectie op de zuigelingenleeftijd is een belangrijke oorzaak van astma.
B Uitsluitend zuigelingen met een verhoogd risico op ernstig verlopende RSV infectie komen in aanmerking voor RSV immunisatie.
C Bij ca. 20% van alle zuigelingen met RSV infectie is ziekenhuisopname noodzakelijk.
D Na doormaken van RSV infectie ontstaat levenslange immuniteit tegen RSV
A nee maar geeft wel apneu
B goed
C 1% wordt opgenomen en daarvan 10% van de IC
D nee
Hepatitis C is met directe antivirale geneesmiddelen goed te behandelen: na ca. 8-12 weken geneest bijna 100% van de patiënten.
Wat zijn op dit moment de belangrijkste hepatitis C geneesmiddelen?
A entecavir en tenofovir
B glecaprevir/pibrentasvir en sofosbuvir/velpatasvir
C lopinavir/ritonavir en tenofovir/emtricitabine
D valganciclovir en ganciclovir
E peginterferon/ribavirine/telaprevir en peginterferon/ribavirine/boceprevir
B zie previr, buvir en asvir
Een 43-jarige vrouw met een blanco medische voorgeschiedenis wordt opgenomen in het ziekenhuis met een pneumonie.
Welk micro-organisme is de minst waarschijnlijke verwekker?
A Streptococcus pneumoniae
B Haemophilus influenzae
C Mycoplasma pneumoniae
D Pseudomonas aeruginosa
D staat ook niet in de leer lijst en is daardoor het antwoord
A en B is typisch
C is atypisch
Immunotherapie met inhalatie allergenen is in de meeste gevallen succesvol.
Vanaf welke leeftijd mag deze therapie gestart worden?
A 5 jaar
B 10 jaar
C 12 jaar
D 18 jaar
A is goed
bij voedselallergenen mag Ig immunotherapie niet bij kinderen jonger dan 6 jaar
Welke van de onderstaande Interleukines speelt een belangrijke rol bij subcutane immunotherapie?
A IL-2
B IL-4
C IL-9
D IL-10
D een ander goed antwoord zou TGF-b zijn
De arts en demograaf Thomas McKeown betoogde (al in de jaren ’70) dat niet de medische vooruitgang, maar economische factoren van
doorslaggevend belang zijn geweest bij de terugdringing van sterfte aan infectieziekten, zoals tuberculose, in westerse landen.
Wat is een belangrijke kanttekening, die onder andere door de Britse historica Vanessa Heggie is geplaatst, bij de redenering
van McKeown?
A McKeown ging er vanuit dat ziekten en ziektebegrippen onveranderlijke gegevenheden zijn, maar bijvoorbeeld ‘tuberculose’ in 1850 was iets heel
anders dan tuberculose in 1950.
B McKeown heeft alleen gekeken naar de invloed van curatieve geneeskunde (antibiotica), hij had geen oog voor de rol van de preventieve
geneeskunde (vaccins).
C McKeown keek alleen naar economische groei en niet naar onderliggende factoren, zoals de enorme verbetering van de voedingssituatie onder de
bevolking.
D McKeown overschatte de invloed van sanitaire en hygiënische maatregelen, die vaak wel op papier werden genomen, maar waarvan de uitvoering in
de praktijk vaak veel te wensen overliet
A
Welke vorm van vasculitis wordt primair behandeld met gammaglobuline?
A GPA
B hypersensitiviteitsvasculitis
C ziekte van Kawasaki
D arteritis temporatlis
A - cyclofosfamide
B - stoppen met medicatie gebruik
C goed (immunoglobuline)
D - prednison
Patiënten met het syndroom van Sjögren hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van maligniteiten.
Welke maligniteit komt bij met name Sjögren vaker voor?
A een MALT lymfoom van de speekselklier
B een neuroendocriene tumor van de long
C een gastro-intestinale stromacel tumor van de maag
D een urotheelcelcarcinoom van de blaas
A
Welke complementfactor speelt bij de pathogenese van GPA een belangrijke rol?
A C1q
B C5a
C MBL
D Factor H
B
Je bent huisarts. Bij je op het spreekuur zie je een 33-jarige vrouw met klachten van vermoeidheid en haaruitval. Er wordt bloed geprikt,
waarbij een TSH waarde van 25 mU/L wordt gevonden en een FT4 van 4 pmol/L.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
A ziekte van Hashimoto
B ziekte van Graves
C hypofyse adenoom
D multinodulair struma
A
TSH is 0,4-3,5 en T4 is 10-25 dus T4 is laag en TSH is hoog
Je bent huisarts. Bij je op het spreekuur zie je een 39-jarige man. Je verdenkt deze patiënt met een hypothyreoïdie van de ziekte van
Hashimoto.
Welke antistoffen vraag je aan in bloed?
A Anti-thyreoid peroxidase (TPO)
B Anti-thyreoglobuline (Tg)
C Anti-TSH receptor (TSH-r)
D Anti-nucleaire antistof (ANA)
A is goed dit komt vrij bij het kapot gaan van de schildklier
B ?
C is bij ziekte van Graves t antwoord
D is SLE
Je bent huisarts. Een vrouw van 23 jaar presenteert zich met sinds 6 maanden bestaande gewrichtspijn, haaruitval, zweertjes in de mond. Bij
lichamelijk onderzoek valt op dat zij een rode plaquevormige huiduitslag heeft op de beide wangen en neusbrug.
Welke antistof vraag je aan het in bloed?
A Antifosfolipiden
B ANCA
C ANA
D Anti-TPO
C
A heeft met bloedingsneigingen te maken
B vasulitis
D met schildklier die te traag werkt dan heb je minder haargroei
Welke combinatie van immunologische observaties wordt het meeste gezien bij pulmonale sarcoïdose?
A CD4 penie in BAL én perifeer bloed
B CD4 penie in BAL en CD4 verhoogd in perifeer bloed
C CD4 penie perifeer bloed en CD4 verhoogd in BAL
D CD4 verhoogd in perifeer bloed én BAL
C
Waardoor kan een Mantoux test bij patiënten met sarcoïdose negatief worden?
A door het Koebner fenomeen
B door het Darrier fenomeen
C door ophoping van granulomen
D door vertraagde hypersensitiviteit
D
Bij de behandeling van een actieve GPA is het van belang dat er allereerst remissie-inductie wordt bereikt.
Welke van onderstaande combinaties van geneesmiddelen zijn voor remissie inductie het meest geschikt?
A Hydroxychloroquine (Plaquenil) en ATG (anti-thymocytenglobuline)
B Cyclofosfamide (endoxan) en Rituximab (anti-CD20)
C Azathioprine en infliximab (anti-TNF)
D MTX en anakinra (anti-IL1)
B
andere antwoorden die ook goed waren: anti-C5a en prednison
Jeuk wordt in de huid gevoeld en naar het ruggemerg gemedieerd met behulp van vezels.
Welke vezels zijn dit?
A ongemyeliniseerde C vezels
B gemyeliniseerde B vezels
C ongemyeliniseerde A vezels
D gemyeliniseerde A vezels
A dit is langzaam geleid hier horen de klachten bij: jeuk, traag brandend en chronisch en is dus goed
D was goed als het acute pijn was: elektrisch, scherp, prikkende pijn
Kenmerkend voor tetanus, veroorzaakt door Clostridium tetani, is trismus.
Wat is trismus?
A angst voor water
B kaakklem
C verlamming van beide benen en één arm
D hysterisch gehuil
B
Je bent dienstdoend arts op de afdeling spoedeisende hulp. Een 52-jarige man presenteert zich na een doorverwijzing van zijn huisarts met
sinds twee dagen bestaande koorts en een gezwollen rechter onderbeen. Hij geeft aan dat er sprake is van toenemende pijn aan het
rechter onderbeen. Een week geleden heeft hij bij een schilderklusje zijn been gestoten tegen een ladder, waarbij een klein wondje is
ontstaan. Bij lichamelijk onderzoek zie je een zieke man met een bloeddruk van 125/95 mmHg, een pols van 99/min en een temperatuur van
39.3 graden Celsius. Het onderbeen is minimaal rood verkleurd en voelt wat warm aan, maar het imponeert niet alarmerend. Bij lichte
aanraking schreeuwt de man het echter uit van de pijn.
Wat is de werkdiagnose?
A cellulitis
B erysipelas
C necrotiserende fasciitis
D diep veneuze trombose
C door de intense pijn je haalt dan ook gelijk de chirurg erbij
B is scherp begrens en minder pijnlijk
A is minder scherp begrens en kan zich varierend presenteren. kan ook wel glanzen
D is kuit, dij en lies
Je bent huisarts. Een 20-jarige studente presenteert zich met forse diarree zonder bloedbijmenging.
Welk gegeven in haar anamnese maakt dat je diagnostiek inzet naar Clostridium difficile?
A Ze heeft 3 dagen geleden een kuur augmentin afgerond.
B Ze heeft een bijbaantje als toiletjuffrouw in een club.
C Ze heeft een week geleden opgepast bij een kind met braken en diarree.
D Ze heeft een maand geleden een rondreis gemaakt door Vietnam
A je krijg het namelijk door een verstoring in darmflora
Je bent dienstdoend arts op de afdeling Spoedeisende Hulp. Een 52-jarige man presenteert zich met koorts en dyspneu. Hij heeft van de
huisarts drie dagen eerder een kuur amoxicilline gekregen, maar is daar vooralsnog niet op opgeknapt. De klachten bestaan nu een dag of
vijf. Hij heeft hoofdpijn en hoest waarbij hij veel wittig slijm opgeeft. Bij presentatie is hij rillerig, heeft hij koorts (39.9 graden Celsius), een
ademfrequentie van 26/min en een saturatie van 96%. De bloeddruk is 129/73 mmHg. De man werkt als supermarktmanager; hij heeft geen
huisdieren en ook geen ander contact met dieren. Zijn hobby is modelvliegtuigen bouwen. Hij is een week geleden teruggekeerd van een
zonvakantie naar Spanje.
Welke verwekker vind je op grond van bovenstaande gegevens onwaarschijnlijk als veroorzaker van een pneumonie, en laat
je achterwege bij het aanvragen van diagnostiek?
A Streptococcus pneumoniae
B Mycoplasma pneumoniae
C Legionella pneumophila
D Chlamydia psittaci
D want das in 1% van de gevallen de oorzaak
volgorde ia A > B > C > D
Als complicatie van een middenoorontsteking kunnen, ten gevolge van lokale uitbreiding, intracerebrale abcessen ontstaan.
Welke verwekker verwacht je te kweken uit de pus van een dergelijk abces?
A Vergroenende streptokok
B E. coli
C Toxoplasma gondii
D Cryptococcus neoformans
A door de S. milleri
Een Nederlandse man van 23 jaar houdt na terugkomst van een rondreis door India langdurig (>5 weken) klachten van buikpijn,
winderigheid en wisselende diarree van een slijmerige en brijige consistentie.
Wat is de meest passende infectie bij deze symptomen?
A Amoebendysenterie
B Cryptosporidiose
C Giardiasis
D Lintworm infectie
C
Waarom wordt bij een infectie met Plasmodium falciparum de parasitemie bepaald?
A voor de identificatie van de Plasmodium species
B voor het instellen van de juiste therapie
C voor de identificatie van de vegetatieve stadia
B
Welke van onderstaande bacteriën is een veelvoorkomende verwekker van een acute faryngotonsillitis bij kinderen?
A Neisseria meningitidis
B Bètahemolytische streptokok
C Enterobacter cloacae
D Klebsiella pneumoniae
B
Lamivudine monotherapie was het eerste orale antivirale middel dat het enzym hepatitis B-polymerase kon remmen. Het voordeel is dat het
weinig toxisch is, het nadeel dat er resistentie kan ontstaan waarmee het therapeutisch effect verloren gaat.
Bij hoeveel procent van de behandelde patiënten is naar schatting het virus na één jaar resistent geworden voor het
geneesmiddel?
A 1%
B 15%
C 50%
D 100%
B
Hepatitis C leidt onbehandeld tot aanzienlijke mortaliteit en morbiditeit.
Wat zijn na ca. 20-30 jaar infectie, de belangrijkste medische problemen bij hepatitis C patiënten?
A gedecompenseerde levercirrose
B hepatocellulair carcinoom
C hart- en vaatziekten
D diabetes mellitus
E alle bovenstaande antwoorden zijn juist
E
Hoe lang is een patiënt gemiddeld ziek van een hepatitis A infectie?
A 3 dagen tot een week
B 2 tot 3 weken
C 4 tot 6 weken
B
Welk aanvullend onderzoek is geïndiceerd bij een patiënt met een endocarditis veroorzaakt door een Streptococcus
gallolyticus (S. bovis)?
A toxicologisch onderzoek in verband met verdenking IV druggebruik
B quantiferon in verband met associatie met tuberculose
C KNO onderzoek in verband met vermoeden dentogeen focus
D colonoscopie in verband met associatie met coloncarcinoom
bij natieve klep streptococcus viridans/ Bovis en daarna E. faecalis en dan S. Aureus.
S. viridans krijg je via mond en keelholte. en S. gallolyticus cia darm en S. aureus via i.v. drugs.
dus D
Je bent arts-assistent kindergeneeskunde. Via de SEH wordt een neonaat van 2 weken oud op je afdeling opgenomen waarbij er een
verdenking is op een meningitis. Er is liquor ingestuurd naar het laboratorium medische microbiologie. Door een analist word je gebeld met
de uitslag van het grampreparaat: “Aspect: troebel. Gramnegatieve staven gezien, >100 per gezichtsveld. Leukocyten 1-10 per
gezichtsveld”.
Door welke verwekker wordt de meningitis meest waarschijnlijk veroorzaakt?
A Neisseria meningitidis
B groep B streptokok (S. agalactiae)
C E. coli
D vanwege de lage specificiteit van een grampreparaat van de liquor kan hierover geen uitspraak gedaan worden
A is veel voorkomend maar zijn gramnegatieve DIPLOKOKKEN
B geeft grampositieve kokken
C is juist
Je bent dienstdoende arts op de afdeling spoedeisende hulp. Een 37-jarige vrouw die IV drugs gebruikt presenteert zich op de SEH met
koorts. Er blijkt sprake van endocarditis met septische embolieën in de long.
Welke klep is meest waarschijnlijk aangedaan?
A aortaklep
B mitralisklep
C tricuspidalisklep
C
Welke bacterie is de meest voorkomende verwekker van een catheter-gerelateerde bloedbaaninfectie?
A Klebsiella pneumoniae
B Staphylococcus aureus
C Staphylococcus epidermidis
D Enterococcus faecalis
C
belangrijkste zijn S. epidermis daarna komt S. Aureus
Welk van de onderstaande antibiotische middelen dekt geen ‘atypische’ verwekkers?
A Doxycycline
B Azitroymycine
C Levofloxacine
D Augmentin
A - mycoplasma en chlamydia
B - mycoplasma en chlamydia
C - legionella, chlamydia en mycoplasma
D doet S. Aureus en klebsiella dit zijn typische en is daardoor goed
Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je ter controle een 48-jarige, Nederlandse, homoseksuele en HIV-positieve man. Hij rookt 15 sigaretten
per dag, maar is verder gezond. Je hebt deze patiënt de afgelopen maanden 2-maal gezien met een pneumonie gepaard gaande met
koorts, dyspnoe en ophoesten van geelgroen sputum. Sputumkweken toonde beide keren een Streptococcus pneumoniae. Het aantal CD4
cellen bedraagt 540 x 106/L is (normaal 400 – 1200 x 106/L). Zijn HIV RNA is ondetecteerbaar onder behandeling. Patiënt vraagt je of het
zinvol is om zich tegen influenza te laten vaccineren.
Wat is hierop de beste vaccinatie?
A vaccinatie van HIV geïnfecteerden tegen influenza is zinvol zolang het aantal CD4 cellen boven de 500 x 106
/L is
B vaccinatie van HIV geïnfecteerden tegen influenza is zinvol zolang het aantal CD4 cellen boven de 200 x 106
/L is
C vaccinatie van HIV geïnfecteerden tegen influenza is zinvol onafhankelijk van het CD4 cel aantal
D vaccinatie van HIV geïnfecteerden tegen influenza is niet zinvol onafhankelijk van het CD4 cel aantal
C
dit geldt ook voor pneumokokken en Hepatitis A en B vaccinatie
Gegevens over de afname aan sterfte aan tuberculose sinds de 19e eeuw speelden een belangrijke rol in debatten over
volksgezondheidsbeleid in de 20e eeuw.
Op welke wijze vormde de afnemende mortaliteit door tuberculose in deze debatten een argument voor een bepaalde
aanpak van en/of stijl van verklaring voor infectieziekten en epidemieën?
A De dalende sterfte aan tuberculose was in deze debatten een sterk argument voor de denkstijl of het model van ‘contamination’
(besmetting), omdat die dalende mortaliteit ongeveer gelijk op ging met de ‘bacteriologische revolutie’ die volgde op de ontdekking van
ziektekiemen door Pasteur en Koch.
B De dalende sterfte aan tuberculose was in deze debatten een sterk argument voor het model van de ‘magic bullet’, omdat deze werd
toegeschreven aan de antibioticarevolutie die volgde op de ontdekking van penicilline door Fleming.
C De dalende sterfte aan tuberculose werd toegeschreven aan een samenspel van socaal-economische en omgevingsfactoren en vormde
daardoor in deze debatten een sterk argument voor de blijvende toepassing en relevantie van de denkstijl of het verklaringsmodel van
configuration (configuratie).
D De dalende sterfte aan tuberculose werd toegeschreven aan het BCG-vaccin en vormde een sterk argument voor de prioritering in het
volksgezondheidsbeleid van specifieke, ziektegerichte primaire preventie door middel van grootschalige vaccinatieprogramma’s
C
Bij patiënten met tuberculose worden evenals bij sarcoïdose granulomen gevonden in het diagnostisch biopt.
De twee stellingen zijn:
1. bij tuberculose wordt in tegenstelling tot sarcoïdose in een biopt vaak een positieve Auramine kleuring gezien
2. bij tuberculose worden vooral necrotiserende granulomen gevonden
Welke van de stellingen over de verschillen en overeenkomsten tussen tuberculose en sarcoïdose is of welke zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen
C
2 - tuberculose wel necrotiserend en sarcoïdose niet
Een 25-jarige man wordt geanalyseerd voor recidiverende luchtweginfecties.
Welke van de volgende gegevens ontkracht uw vermoeden dat deze patiënt mogelijk zou kunnen lijden aan cystic fibrosis
als oorzaak van zijn klachten?
A een sputumkweek positief voor Pseudomonas aeruginosa
B het feit dat de patiënt probleemloos twee kinderen heeft verwekt
C een zweettest met een chlorideconcentratie van 52 mmol/L
D een CT-thorax met bilaterale bronchiëctasieën
B
geeft vettige stinkende poep
Bij zuigelingen kan virale bronchiolitis tengevolge van infectie met het respiratoir syncytieel virus (RSV) leiden tot ernstige benauwdheid.
Welke van de onderstaande medicamenteuze behandelingen komt hierbij in aanmerking?
A mucolytica of slijmoplossers (zoals N-acetylcysteine, DNAse)
B corticosteroïden per inhalatie (zoals beclomethason, fluticason, budesonide)
C systemische corticosteroïden (zoals hydrocortison, prednisolon, dexamethason)
D luchtwegverwijders (zoals salbutamol, terbutaline, ipratropium)
D
je geeft bij RSV geen corticosteroïden
Je bent arts op de SEH. Via de huisarts wordt een 55-jarige man ingestuurd die sinds een week benauwd is en een productieve hoest heeft.
Je ziet een zieke man, duidelijk benauwd, met een lichaamstemperatuur van 39.3 graden Celsius en een ademhalingsfrequentie van 28/min.
De man vertelt dat hij werkzaam is als loodgieter.
Je denkt aan een pneumonie door Legionella pneumophila.
Op welke drie manieren kun je aantonen dat dit de verwekker is?
A bloedkweek
B legionella antigeentest op urine
C sputumkweek (aangevraagd op Legionella)
D legionella PCR op sputum
E legionella serologie
F
auramine kleuring
B, C en D
Voor kinkhoest wordt al jarenlang gevaccineerd in Nederland en andere land. Toch is er de laatste decennia een toename van het aantal
kinkhoest gevallen. Er zijn verschillende redenen hiervoor.
Welke van onderstaande uitspraken is NIET juist?
A het acellulaire kinkhoestvaccin geeft geen levenslange immuniteit
B het acellulaire kinkhoest vaccin beschermt niet tegen subklinisch verlopende infectie
C er is een toegenomen circulatie van kinkhoest onder (jong) volwassenen
D door interactie met andere vaccinaties uit het RVP werkt het kinkhoestvaccin minder goed
D
A - je hebt boosters nodig. en het zit in de DKTP
B - acellulair is zonder cellen en werkt daardoor minder goed
C - klopt
Je bent huisarts. Je ziet op je spreekuur een 60-jarige vrouw met sinds 1 dag spierpijn, koorts (39 °C), hoesten en een loopneus. Je wil
diagnostiek inzetten naar het influenza A virus.
Welk van de onderstaande testen heeft de beste sensitiviteit?
A influenza A virus PCR op een keeluitstrijk
B influenza A virus specifieke IgG antistoffen bepalen in de keeluitstrijk
C viruskweek op een keeluitstrijk
D influenza A virus specifieke antigeen bepaling op de keeluitstrijk
A
Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een moeder met haar dochtertje van 1,5 jaar oud. Zij heeft 3 dagen hoge koorts gehad. De koorts is
nu weg, maar er is nu huiduitslag zichtbaar. Bij lichamelijk onderzoek zie je een niet ziek ogend meisje met een licht exantheem over de
romp. Verder vind je geen afwijkingen. Je stelt de diagnose zesde ziekte. De moeder schrikt hier erg van. Ze had gehoord dat een nichtje
recent ook de zesde ziekte had.
Wat is op dit moment het aangewezen beleid met betrekking tot melding?
A je maakt melding aan de GGD, aangezien voor de zesde ziekte een meldingsplicht bestaat
B je maakt melding aan de GGD, aangezien er nu ook een nichtje de zesde ziekte had
C je hoeft geen melding te maken aan de GGD, aangezien het meisje niet ernstig ziek is
D je hoeft geen melding te maken aan de GGD, aangezien voor de zesde ziekte geen meldingsplicht bestaat
D