Spreken Over Jezelf Flashcards
1
Q
Het sterke punt
A
Le point fort
2
Q
De troef
A
L’atout
3
Q
De vaardigheid
A
La compétence
4
Q
Aardig
A
Gentil
5
Q
Vriendelijk
A
Amical
6
Q
Lief
A
Aimable
7
Q
Altijd goed gezin / gehumeurd
A
Toujours de bonne humeur
8
Q
Grappig
A
Amusant
9
Q
Vrolijk
A
Gai
10
Q
Dynamisch
A
Dynamique
11
Q
Spontaan
A
Spontané
12
Q
Vlot
A
A le contact facile
13
Q
Creatief
A
Créatif
14
Q
Artistiek
A
Artistique
15
Q
Boeiend
A
Captivant, intéressant
16
Q
Georganiseerd
A
Organisé
17
Q
Ernstig, serieus
A
Sérieux
18
Q
Vlijtig
Ijverig
A
Appliqué
19
Q
Zorgzaam
A
Soigneux
20
Q
Stipt
A
Ponctuel
21
Q
Intelligent
Verstandig
A
Intelligent
22
Q
Analytisch
A
Analytique
23
Q
Eerlijk
A
Honnête
24
Q
Oprecht
A
Franc
25
Loyaal
| Trouw
Loyal, fidèle
26
Kalm
| Rustig
Calme
27
Bescheiden
Modeste
28
Communicatief
Communicatif
29
Attent
Attentionné
30
Behulpzaam
Serviable
31
Begrijpend
Compréhensif
32
Meedogen
| Meedelijdend
Compatissant
33
Tolerant
| Verdraagzaam
Tolérant
34
Tactvol
Plein de tact
35
Ruimdenkend
Large d'idées
36
Zelfstandig
Indépendant, autonome
37
Flexibel
Flexible
38
Vastberaden
Ferme
39
Zelfverzekerd
Sûr de soi
40
Veeleisend
Exigeant
41
Assertief
Assertif
42
Ondernemend
Entreprenant
43
Ambitieus
Ambitieux
44
Stressbestendig
Résistant au stress
45
Moedig
Courageux
46
Nieuwsgierig
Curieux
47
Leergierig
Avide d'apprendre
48
Sociaal >< asociaal
Sociable >< asocial
49
Extravert >< introvert
| Open >< gesloten
Extraverti >< introverti
| Ouvert >< fermé
50
Beleefd >< onbeleefd
Poli >< impoli
51
Gevoelig >< ongevoelig
Sensible >< insensible
52
Geduldig >< ongeduldig
Patient >< impatient
53
Ontspannen >< gespannen
Détendu >< tendu
54
Betrouwbaar >< onbetrouwbaar
Fiable >< pas fiable
55
Verantwoordelijk >< onverantwoordelijk
Responsable >< irresponsable
56
De ondernemingszin
L'esprit d'initiative, d'entreprise
57
De verantwoordelijkheidszin
Le sens de la responsabilité
58
Het doorzettingsvermogen
La persévérance
59
De belangstelling voor ...
L'intérêt pour ...
60
De aanleg voor ...
La disposition pour ....
61
Doelgericht
De façon ciblée
62
Klantgericht
Orienté vers le client
63
Resultaatgericht
Orienté vers le résultat
64
Oplossingsgericht
Orienté vers la solution
65
Kwaliteitsgericht
Orienté vers la qualité
66
Samenwerken
Collaborer
67
Delegeren
Délégué
68
In team werken
Travailler en équipe
69
Zich interesseren voor ...
S'intéresser à
70
Op de hoogte zijn van
Etre au courant de
71
Trots zijn op
Etre fier de
72
Het zwakke punt
Le point faible
73
Het gebrek aan...
Le manque de...
74
Verlegen
| Schuchter
Timide
75
Gereserveerd
Geremd
Discreet
Réservé
Inhibé
Discret
76
Afstandelijk
Distant
77
Koel
Froid, insensible
78
Sarcastisch
Sarcastique
79
Spotziek
Moqueur
80
Agressief
Agressif
81
Hard
Dur
82
Wreed
Cruel
83
Gemeen
Vil, mauvais, ignoble
84
Zenuwachtig
| Nerveus
Nerveux
85
Praatziek
Bavard
86
Koppig
Têtu
87
Prikkelbaar
| Lichtgeraakt
Susceptible
88
Hoogmoedig
Orgueilleux
89
Arrogant
Arrogant
90
Eigenwijs
Suffisant
91
Opschepperig
Vantard
92
Opvliegend
| Driftig
Coléreux, irritable
93
Rumoerig
| Luidruchtig
Bruyant
94
Slordig
Désordonné
95
Laf
Lâche
96
Saai
Ennuyeux
97
Bekwaam
Compétent, capable
