De verkoopsector Flashcards
1
Q
De voorraad
A
Le stock, la réserve
2
Q
Het gewicht
A
Le poids
3
Q
Wegen (woog, heeft gewogen)
A
Peser
4
Q
Aanvullen (vulde aan, heeft aangevuld)
A
Compléter
5
Q
Het rek
A
Le rayon
6
Q
De winkelier
De handelaar
A
Le commerçant
7
Q
Wisselen (wisselde, heeft gewisseld)
A
Changer
8
Q
De kassa
Aan de kassa staan
A
La caisse
9
Q
De supermarkt
A
Le supermarché
10
Q
Het warenhuis
A
Le grand magasin
11
Q
De stapel
A
Le tas
12
Q
De consument
De verbruiker
A
Le consommateur
13
Q
De consumptie
Het verbruik
A
La consommation
14
Q
De uitverkoop
A
La liquidation totale
15
Q
Uitverkocht
A
Epuisé