ABabyC - Familie Flashcards
la famille
de familie
le parent
de ouder
la maman
de mama
le papa
de papa
la fille
de dochter
le fils
de zoon
la soeur
de zus
le frère
de broer
le bébé
de baby
l’enfant
het kind
la fille
het meisje
le garçon
de jongen
le jumeau
de tweeling
la grand-mère
de oma
le grand-père
de opa
la tante
de tante
l’oncle
de nonkel
le neveu
de neef
la nièce
de nicht
le tuteur
de voogd
la famille recomposée
het samengestelde gezin
la belle-mère
de plusmama
le beau-père
de pluspapa
la demi-soeur
de halfzus
le demi-frère
de halfbroer
le partenaire
de partner
la femme
de vrouw
l’homme
de man
la relation
de relatie
marié.e
getrouwd
divorcé.e
gescheiden
isolé.e
alleenstaand
l’identité
de identiteit
l’origine
de afkomst
la religion
de religie
être de la famille de
familie zijn van
se marier
trouwen
divorcer
scheiden
rendre visite
bezoeken
loger
logeren
être enceinte
zwanger zijn
je suis de sa famille
ik ben familie van haar
mon mari et moi avons divorcé l’an dernier
ik ben vorig jaar gescheiden van mijn man
les grands-parents viennent nous rendre visite aujourd’hui
de grootouders komen vandaag op bezoek
la semaine prochaine, elle dort chez sa tante
volgende week logeert ze bij haar tante
nous nous sommes mariés il y a deux ans
wij zijn twee jaar geleden getrouwd
mes deux aînés vont déjà à l’école
mijn oudste twee kinderen gaan al naar school
j’attends une fille
ik ben zwanger van een dochtertje
nous sommes les parents de Hafsa
wij zijn de ouders van Hafsa