ABabyC - Baby is ziek Flashcards
1
Q
la maladie infantile
A
de kinderziekte
2
Q
la santé
A
de gezondheid
3
Q
la constipation
A
de constipatie
4
Q
les crampes intestinales
A
de darmkramp
5
Q
la diarrhée
A
de diarree
6
Q
la douleur
A
de pijn
7
Q
l’éruption
A
de uitslag
8
Q
la fièvre
A
de koorts
9
Q
l’infection
A
de infectie
10
Q
l’inflammation
A
de ontsteking
11
Q
le refroidissement
A
de verhoudheid
12
Q
le nez bouché
A
de verstopte neus
13
Q
la morve
A
het snot
14
Q
le traitement
A
de behandeling
15
Q
le thermomètre
A
de thermometer
16
Q
la température
A
de temperatuur
17
Q
le médicament
A
het medicijn
18
Q
le sirop
A
de siroop
19
Q
le cachet
A
de pil
20
Q
le suppositoire
A
de zetpil
21
Q
la pommade
A
de zalf
22
Q
la vaccination
A
de vaccinatie
23
Q
la piqûre
A
het spuitje
24
Q
le sparadrap
A
de pleister
25
l'éraflure
de schaafwond
26
le bleu
de blauwe plek
27
la bosse
de buil
28
le sérum physiologique
het fysiologisch water
29
les gouttes pour le nez
de neusdruppels
30
les gouttes pour les yeux
de oogdruppels
31
le médecin de famille
de huisarts
32
l'hôpital
het ziekenhuis
33
le rendez-vous
de afspraak
34
la salle d'attente
de wachtkamer
35
être malade
ziek zijn
36
avoir mal
pijn hebben
37
être gêné.e par
last hebben van
38
être enrhumé.e
verkouden zijn
39
pleurer
huilen
40
tousser
hoesten
41
éternuer
niezen
42
moucher
snuiten
43
transpirer
zweten
44
vomir
overgeven
45
examiner
onderzoeken
46
vacciner
vaccineren
47
guérir
genezen
48
rincer
spoelen
49
désinfecter
ontsmetten
50
conseiller
adviseren
51
il est souvent malade
hij is vaak ziek
52
elle a mal
ze heeft pijn
53
elle fait ses dents
ze krijgt tandjes
54
je rince son nez avec du sérum physiologique
ik spoel haar neusje met fysiologisch water
55
l'infirmière a-t-elle pris sa température ?
heeft de verpleegster haar temperatuur gemeten?
56
il avait 39° de fièvre
hij heeft 39 graden koorts
57
il a le nez bouché
hij heeft een verstopte neus
58
elle a un rhume
ze is verkouden
59
elle a fait une lourde chute hier
ze is gisteren hard gevallen
60
elle a une bosse sur la tête
ze heeft een bult op haar hoofd
61
le docteur me conseille d'appeler l'hôpital
de dokter adviseert me om het ziekenhuis te bellenn
62
j'aimerais prendre rendez-vous
ik wil graag een afspraak maken
63
est-ce mon tour ?
is het mijn beurt?
