Onderhandelen Flashcards
Être en pourparlers avec quelqu’un au sujet de, négocier
Met iemand onderhandelen over
Être en pourparlers avec quelqu’un
Met iemand in onderhandeling zijn
Engager des négociations
Onderhandelingen aanknopen
Rompre des négociations
Onderhandelingen afbreken
Faire preuve de compréhension pour
Begrip opbrengen voor
Partager l’avis de
Dezelfde mening toegedaan zijn
Être d’accord avec quelqu’un ou quelque chose
Het eens zijn met iemand of iets
Être dû à (sens négatif)
Te wijten zijn aan
Provenir de, être à la suite de
Het gevolg zijn van
Chercher à, avoir pour but
Tot doel hebben
Être convaincu que
Ervan overtuigd zijn dat
Être certain que
Er zeker van zijn dat / Zeker weten dat
Être fait pour
Geknipt zijn voor
Être familiarisé avec
Vertrouwd zijn met
Avoir l’intention
Van plan zijn, van zin zijn
Être prêt à
Bereid zijn te
Le malentendu
Het misverstand
La clause
De clausule
Le savoir-faire
De know-how
L’offre
Het aanbod
L’achat
De aankoop
Le concurrent
De concurrent
La concurrence
De concurrentie
La plainte
De klacht
La garantie
De garantie / de waardborg
Le/la négociateur-trice
De onderhandelaar/-ster
Efficace
Doeltreffend
Légal
Wettelijk
C’est exact, c’est juste
Dat klopt
En effet!
Inderdaad !
Cette proposition me semble raisonnable
Dat lijkt mij een redelijk voorstel
Vous avez tout à fait raison
U heeft volkomen gelijk
Vous avez parfaitement raison sur ce point
Daar hebt u groot gelijk in
Nous sommes tout à fait d’accord à ce sujet
We zijn het daarover roerend eens
Nous sommes arrivés à un accord
We zijn tot een akkoord gekomen
Je suis d’accord avec vous jusqu’à un certain point
Ik ben het tot op zekere hoogte met u eens
Vous avez tort
U heeft ongelijk
Il y a un point sur lequel je ne suis pas d’accord avec vous
Er is een punt waarover ik het Noet met u eens ben
J’ai une autre conception (de la chose)
Ik zie het anders
Je ne partage pas votre avis
Ik ben niet dezelfde mening toegedaan
Je suis d’un avis tout à fait contraire
Ik ben het volkomen oneens
Je trouve au contraire que
Ik vind integendeel dat
Voilà pourquoi
Dat is de reden waarom
Pour cette raison
Om die reden
Que visez-vous?
Wat wil u daarmee bereiken?
Qu’avez-vous l’intention de faire?
Wat bent u van plan te doen?
Il importe
Het komt erop aan
Il s’agit de
Het gaat erom…
C’est effectivement le cas, mais …
Dat is wel zo, maar…
J’admets, c’est vrai, mais…
Toegegeven, maar…
Tout ça est bien vrai, mais…
Allemaal waar, maar…
C’est un argument de poids
Dat is een doorslaggevend argument
C’est indubitable
Daar valt niet aan te twijfelen maar…
Je ne peux le dire avec certitude
Ik kan dat niet met zekerheid zeggen
Je n’en suis pas certain
Ik weet het niet zeker
Je n’en suis pas si sûr
Ik ben daar niet zo zeker van
Il n’est pas du tout certain que
Het is zeer de vraag of
Je n’ai nullement l’intention de
Ik ben helemaal niet van plan
Il a donné le feu vert
Hij heeft het licht op groen gezet
Il m’a donné carte blanche
Hij heeft mij de vrije hand gegeven
Il se pourrait bien que
Het zou best kunnen dat
Il est très/peu probable que
De kans is groot/klein dat
Dat zijn maar veronderstellingen
Ce ne sont que des suppositions
Aan de ene kant
D’une part
Aan de andere kant
D’autre part
Je ne vois pas d’alternative
Ik zie geen andere mogelijkheid