Onderhandelen Flashcards
Être en pourparlers avec quelqu’un au sujet de, négocier
Met iemand onderhandelen over
Être en pourparlers avec quelqu’un
Met iemand in onderhandeling zijn
Engager des négociations
Onderhandelingen aanknopen
Rompre des négociations
Onderhandelingen afbreken
Faire preuve de compréhension pour
Begrip opbrengen voor
Partager l’avis de
Dezelfde mening toegedaan zijn
Être d’accord avec quelqu’un ou quelque chose
Het eens zijn met iemand of iets
Être dû à (sens négatif)
Te wijten zijn aan
Provenir de, être à la suite de
Het gevolg zijn van
Chercher à, avoir pour but
Tot doel hebben
Être convaincu que
Ervan overtuigd zijn dat
Être certain que
Er zeker van zijn dat / Zeker weten dat
Être fait pour
Geknipt zijn voor
Être familiarisé avec
Vertrouwd zijn met
Avoir l’intention
Van plan zijn, van zin zijn
Être prêt à
Bereid zijn te
Le malentendu
Het misverstand
La clause
De clausule
Le savoir-faire
De know-how
L’offre
Het aanbod
L’achat
De aankoop
Le concurrent
De concurrent
La concurrence
De concurrentie
La plainte
De klacht
La garantie
De garantie / de waardborg
Le/la négociateur-trice
De onderhandelaar/-ster