Somatische symptoomstoornis en verwante stoornissen Flashcards

1
Q

Wat zijn somatische symptoomstoornissen en verwante stoornissen?

A

Dit zijn een aandoeningen waar fysieke en psychologische factoren sterk met elkaar verweven zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de hoofdsymptomen van een somatische-symptoomstoornis?

A

Eén of meerdere lichamelijke klachten waar de persoon onder lijdt of die het dagelijks leven in grote mate verstoord.

Er is sprake van excessieve gedachten, gevoelens of gedragingen die samenhangen met lichamelijke klachten, vnl. pijn en bij kinderen en jongere is dit vnl. recidverende buikpij, hoofdpij, moeheid of misselijkheid.

Het persisteren en duurt langer dan 6 maanden en heeft een actuele ernst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vanwaar komt een somatische symptoomstoornis en zijn verwante stoornissen volgens de grieken?

A

Vanuit Hysterie = een nabootsing van lichamelijke symptomen, al dan niet bewust.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de hoofdsymptomen bij een conversiestoornis?

A

Één of meer symptomen die een veranderingen in de willekeurige motorische of sensorische
functies geeft; deze symptomen zijn incompatibel met een bekene neurologische of andere somatische aandoening.
afhankelijk van het type syndroom : parese/paralyse, abnormale bewegingen, sliksymptomen, spraaksymptomen, aanvallen, convulsies, … .
Deze kunnen voorkomen in acute episodes als reactie op een trauma, en dit duurt dan minder dan 6 maand. Als ze langer dan 6 maanden zijn, dan noemen we de symptomen persisterend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de kenmerken van een somatische symptoomstoornis en verwante stoornissen bij het kind?

A
  • Comorbiditeit (1/3 tot 1/2 heeft dit) met angststoornis of depressie; Vaker ODD, ADHD en ASS
  • Lichamelijke klachten onderdeel van een psychiatrische stoornis zoals vermoeidheid bij een depressie, eetstoornis of ASS
  • Gevoelig, consciëntieus ( ze volgen steeds de regels)
  • Onzeker, angstig, beschaamd, twijfelachtig
  • Geobserdeerd, koppig
  • Beperkte sociale relaties
  • Slechte individuatie, afhankelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de kenmerken van een somatische symptoomstoornis en verwante stoornissen bij gezin?

A
  • Vaak gezondheidsproblemen
  • Somatische attributiestijl: gaan alles wijten aan lichamelijke klachten (wanneer je hoofdpijn hebt,
    denken dat je ziek bent)
  • Versterken van somatische klachten door er heel wat aandacht aan te geven
  • Conflict vermijding
  • Niet de gewoonte om zaken te verbaliseren, gaan dit eerder vermijden
  • Emotionele bias: ik voel me angstig, dus moet ik mij in gevaar bevinden; ik voel mij ongeliefd, dus
    houdt er niemand van mij
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de stressoren van een somatische symptoomstoornis en verwante stoornissen, op de verschillende domeinen?

A
  • school: te hoge verwachtingen
  • thuis: te hoge verwachtingen, te weinig aandacht, …
  • Peers: pestgedrag ( ipv zeggen dat ze gepest worden, krijgen ze lichamelijke klachten)
  • Specifieke trauma: bv. mishandeling
  • Acute levensgebeurtenissen
  • chronische stres
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom is het belagrijk om de tijdsverloop te bewaken van een somatische symptoomstoornis en verwante stoornissen?

A
  • Symptomen raken ingeslepen
  • Connectie met stressor vervaagt
  • Ziektewinst neemt toe
  • Herintegratie wordt moeilijker
  • Angst voor zeldzame, ernstige pathologie
  • Wantrouwen in medische wereld: hoe langer het duurt om een antwoord te hebben, hoe groter het
    wantrouwen wordt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe kunnen we een somatische symptoomstoornis en verwante stoornissen behandelen?

A
  • Joining
  • Psycho- educatie
  • Fysiotherapie
  • psychotherapie: Familietherapie, Individuele therapie (CGT), CGT in het gezind, met de ouders; vanaf 8-9j. via of samen met de (mediatie) en soms met het hele gezin
    (gezinstherapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de behandelprotocol bij een somatische symptoomstoornis en verwante stoornissen?

A
  • Psycho-educatie toepassen bv. verhaaltje lezen + vragen stellen
  • pijnkalender: die rond de pijn vragenstelt en reflecteert om zo een logboek ervan bij te houden
  • Ontspanning bieden, met als doel;
    Kinderen leren signalen van spanning in hun lichaam herkennen.
    Kinderen leren de buikademhaling aan.
    Kinderen leren de verscheidene spiergroepen opspannen
    Kinderen oefenen methodieken in om zich te ontspannen
  • Probleemoplossing toepassen:
    1) probleem identificeren
    2) Zoveel mogelijke oplossingen zoeken
    3) Deze evalueren en de beste kiezen
    4) Die gaan we uitvoeren
    5) Oplossing evalueren

-Afleiding:
Aandacht afleiden van de pijnervaring via een lijstje met leuke bewegingsactiviteiten ( grootste pijn afleider) die dan uitgevoerd kunnen worden.
Ook kan dit via gezinsactiviteiten: extra ouderlijke aandacht voor gezond en gewenst gedrag.

-GGGGG- schema:
Gebeurtenis
Gevoelens
Gedachten
Gedrag
Gevolg
-> adhv pijnkalder kunnen we situaties met irrationele gedachten / de pijn gaan ontleden
-> Zo kunnen we ook de hinderlijke gedachten uitdagen, bv:
- Is je mama vroeger al eens ziek geweest? Hoe is dat afgelopen?
- Wat kan er nog aan de hand zijn? (iets verkeerd gegeten, verkoudheid, drukke dag op werk)
-> Helpende gedachten: “misschien is het niet zo erg. Ik moet nog even afwachten. Ik moet niet direct
zo ongerust zijn.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe kunnen de ouders een somatische symptoomstoornis of verwante stoornissen behandelen?

A

Observatieopdracht: ABC-schema (Antecedent – Behaviour – Consequence); Hoe reageren zij als ouders op situaties waarin het kind klaagt over pijn en hoe reageert het
kind daar op? Welke reacties leiden tot het in stand houden van het probleem? Welke reacties
leiden tot vermijding van het probleem? Welke reacties leiden tot het aanpakken van
het probleem

Richtlijnen en leren het kind ondersteunen in probleemoplossingstechnieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is Joining?

A

aanvaarden of voldoende aandachten geven aan de lichamelijke klachten, maar deze niet zozeer verklaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is psycho-educatie?

A

Uitleggen geven over lichamelijk klachten, en het opbouwen van alternatieve verklaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de richtlijnen die de ouders kunnen volgen bij het behandelen bij een somatische symptoomstoornis of verwante stoornissen?

A
  • Normale activiteiten aanmoedigen (oa school). Als het kind daarin slaagt: complimenten
    geven en belonen.
  • Checks vermijden: aanleren niet te vragen: Heb je pijn? Hoe erg is de pijn?
  • Als het kind een activiteit mist omdat het ziek is  behandelen alsof het ziek is (ganse dag in
    bed, niet op computer, …)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vanwaar komt een somatische symptoomstoornis en zijn verwante stoornissen volgens Freud?

A

Vanuit verdrongen traumatische herinneringen en gevoelens, die zich uiten via lichamelijke symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vanwaar komt een somatische symptoomstoornis en zijn verwante stoornissen volgens de familie-systeem therapie?

A

Vanuit de nood aan afleiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe kunnen we somatische symptoom en verwante stoornissen persoonsgericht behandelen?

A
  • Verminderen of opheffen van psychologische factoren of kwetsbaarheid
  • Dysfunctionelee gedachten veranderen
  • Emotionele herkenning en regulatie bevorderen
  • Zelf – identiteit bevorderen
  • Probleemoplossende vaardigheden stimuleren/ aanleren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe kunnen we somatische symptoom en verwante stoornissen copingsgericht behandelen?

A
  • Leren omgaan met klachten:
  • psycho-educatie
  • CGT individueel of binnen gezin
  • copingvaardigheden verbeteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat doet fysiotherapie/psychomotore therapie bij een somatische symptoomstoornis?

A
  • ziektewinst verminderen
  • stress-reductie via relaxatie therapie
  • lichaamsbeheersing verbeteren, beter zelfbeeld creëren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

welke somatische-symptoomstoornissen en verwante stoornissen heb je volgens DSM 5?

A
  • somatisch-symptoom stoornis
  • ziekte-angststoornis
  • conversiestoornis/functionele neurologische stoornis (FNS)
  • nagebootste stoornis
  • psychische factoren die somatische aandoeningen beïnvloeden
  • ongespecifeerde somatische-symptoomstoornis of verwante stoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de classificatiecriteria voor een somatische symptoomstoornis volgens DSM-5?

A

A. ≥1 lichamelijke klacht die het dagelijks leven in significante mate verstoort.

B. Excessieve gedachten, gevoelens of gedragingen, die samenhangen met de klachten, tot uiting komend in minstens één van de volgende kenmerken:

  1. Disproportionele en persisterende gedachten over de ernst van de klachten.
  2. Een persisterende, hoge mate van ongerustheid over de gezondheid of de klachten.
  3. Excessief veel tijd en energie besteden aan de klachten of aan zorgen over de gezondheid.

C. Het hebben van lichamelijke klachten is persisterend (meestal langer dan 6 maanden): Niet elke afzonderlijke lichamelijke klacht hoeft continu aanwezig te zijn, maar het ervaren van klachten in het algemeen is aanhoudend.

D. Somatische verklaring speelt geen doorslaggevende rol meer: De focus ligt niet op het medisch aantonen van een lichamelijke oorzaak, maar op de psychische impact van de klachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe verschilt dit bij gezinnen/ouders?

A

Bij kinderen en jongeren zijn het vaak de ouders of verzorgers die veel ongerustheid tonen en actie ondernemen. Dit kan zich uiten in overmatig medisch advies inwinnen of zorgen maken over de gezondheid van het kind, zelfs wanneer de klachten niet ernstig lijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe bepalen we de ernst van de somatische symptoonstoornis?

A
  • Licht: 1 van de symptomen onder criterium B aanwezig.
  • Matig: 2 of meer symptomen onder criterium B aanwezig.
  • Ernstig: 2 of meer symptomen onder criterium B aanwezig en: Meerdere lichamelijke klachten aanwezig, of eén zeer ernstige lichamelijke klacht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke specificaties kan er gemaakt worden of kan er sprake van zijn bij de somatische symptoonstoornis?

A
  • Er is sprake van pijnklachten
  • het is persisterend: Kenmerkt zich door langdurige klachten (>6 maanden), duidelijke beperkingen en een ernstige belemmering van het dagelijks functioneren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke verwante termen heb je nog bij somatische symptoonstoornis?

A
  • Somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten (SOLK): Lichamelijke klachten zonder (voldoende) medische verklaring.
  • Aanhoudende lichamelijke klachten (ALK): Algemene term voor langdurige lichamelijke klachten.
  • Somatoforme stoornis (DSM-IV): Voorganger van de DSM-5-categorie somatische-symptoomstoornis.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke diagnostische aandachtpunten heb je bij de somatische-symptoomstoornis?

A
  • Niet alle lichamelijke klachten hoeven een medische verklaring te hebben; de kern van de stoornis ligt in de psychologische focus op de symptomen.
  • Het is belangrijk onderscheid te maken tussen somatische-symptoomstoornis en medische aandoeningen zoals chronische ziekten.
  • Bij de somatische-symptoomstoornis is de mentale en emotionele reactie op de klachten disproportioneel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke behandelopties heb je bij de somatische-symptoomstoornis?

A
  1. Psycho-educatie:
    Uitleg geven over de stoornis aan de patiënt en familie.
  2. Cognitieve Gedragstherapie (CGT):
    Gericht op het verminderen van disproportionele gedachten en gedragingen rondom de klachten.
    -> 5G’s
  3. Stressmanagement en mindfulness:
    Omgaan met angst en zorgen.

4.Medicatie:
Soms antidepressiva of andere middelen ter ondersteuning; bij comorbiditeit

  1. Multidisciplinaire aanpak:
    Samenwerking tussen huisarts, psycholoog, fysiotherapeut en soms een medisch specialist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wat is de prognose bij de somatische-symptoomstoornis?

A
  • De prognose varieert per individu. Met tijdige interventie kan de impact van de klachten op het dagelijks leven aanzienlijk verminderd worden.
  • Aanhoudende aandacht voor copingstrategieën is cruciaal, vooral bij patiënten met persisterende of ernstige symptomen.
  • Over het algemeen goede prognose:
  • Meeste herstellen op kort termijn
  • 1 jaar na klachtenpresentatie heeft nog 1/3 klachten
  • De duur van de klachten is voorspellend voor de duur en de mate van herstel. Hoe
    sneller, hoe beter.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe kunnen we somatische symptoom en verwante stoornissen klantgericht behandelen?

A

Optimaliseren van de omstandigheden voor het herstel van de klachten door de reacties die de klacht in stand houden, op te heffen via:
* slaapherstel
* lichaamsbeweging
* PMT- fysiotherapie
* Relaxatietherapie
* Dagstructuur en - invulling
* stressoren wegnemen/verminderen
* gezonde voeding

30
Q

Hoe gaan we de somatische symptoomstoornissen behandelen met psychotherapie?

A
  1. CGT individueel
    * copingvaardigheden verbeteren
    * Dysfunctionele gedachten herkennen
    * emotionele herkenning en regulatie
    * verbeteren van zelf-identiteit
  2. CGT in het gezin:
    * Bekrachtigin van positief gedrag
    * gezonde coping: relaxatie, positieve zelfspraak
    * probleemoplossende vaardigheden stimuleren/aanleren
    * Deelname aan ‘normale leven’ aanmoedigen
    * minder aandacht aan lichamelijk symptomen
    * meer focus op symptoom vrije periodes, ondernemen van gezamelijke, leuke, activiteiten
  3. Andere:
    * ACT
    * EMDR
    * Hynotherapie
31
Q

Wat is ACT?

A

= Acceptance and Commitment Therapy (Hayes, Wilson & Strosahl)
= gedragstherapie die cliënten helpt om op een flexibele manier om te gaan met de obstakels die ze tegenkomen (Acceptance), zodat men kan blijven investeren in de dingen die ze écht belangrijk vinden (Commitment).

32
Q

Wat is EMDR?

A

= Eye Movement Desensitization Reprocessing: is een vorm van therapie die gebruikt wordt voor het verwerken van trauma’s.

33
Q

Wat is hypnotherapie?

A

therapievorm waarbij hypnose wordt gebruikt om bepaalde klachten te behandelen.

34
Q

Welke differentiaaldiagnoses heb je bij de somatische symptoomstoornissen?

A
  • Somatische aandoeningen
  • ASS
  • Stemmingstoornissen
  • Angststoornissen
  • PTSS
  • OCD
  • Ziekte-angtstoornis
  • Simulatie; de nagebootste stoornis en de nagebootste stoornis door een ander ->Zeer uitzonderlijk
35
Q

Wat is hypochondrie?

A

= ziekte-angststoornis: Een vorm van een angststoornis waarbij je heel de tijd bang bent dat je een (ernstige) ziekte hebt.

36
Q

Welke classificatiecriteria heeft hypochondrie volgens de DSM-5?

A
  1. Preoccupatie met het hebben of krijgen van een ernstige ziekte: De persoon maakt zich voortdurend zorgen over de mogelijkheid van een ernstige ziekte, ook zonder overtuigend bewijs.
  2. Lichamelijke klachten zijn afwezig of slechts mild aanwezig: Wanneer er wel sprake is van een somatische aandoening of een hoog risico daarop (bijvoorbeeld door erfelijkheid), is de preoccupatie met ziekte duidelijk excessief of disproportioneel.
  3. Hoge mate van angst over de gezondheid: De persoon is snel ongerust over de eigen gezondheid en blijft zich zorgen maken, zelfs zonder fysieke aanwijzingen van ziekte.
  4. Excessief gezondheidsgerelateerd gedrag (= herhaaldelijk controleren van het lichaam op tekenen van ziekte) of maladaptieve vermijding (= het vermijden van doktersafspraken of ziekenhuizen (zorgvermijdend gedrag).
  5. De zorgen over ziekte zijn langdurig aanwezig (≥6 maanden), hoewel de specifieke ziekte die gevreesd wordt in de tijd kan variëren.
  6. Niet beter verklaard door een andere psychische stoornis: Bijvoorbeeld een somatische-symptoomstoornis, morfodysfore stoornis, obsessieve-compulsieve stoornis, of een waanstoornis (somatisch type).

-> Specificaties binnen de ziekte-angststoornis:
* Zorgzoekend type: De persoon zoekt regelmatig medische zorg, zoals doktersbezoeken of onderzoeken.
* Zorgvermijdend type: De persoon vermijdt medische zorg, zoals contact met dokters of ziekenhuizen.

37
Q

Etiologie- biopsychosociaal model

Wat zijn de predisponerende (=kwetsbaarheid) biologische factoren?

A
  • genetische kwetsbaarheid voor fysieke aandoeningen of stress
  • lichamelijke ziekten
  • vroefe fysieke/seksuele trauma’s
  • ontwikkelingsachterstand
38
Q

Etiologie- biopsychosociaal model

Wat zijn de predisponerende (=kwetsbaarheid) psychologische en psychiatrische factoren?

A
  • overmatige aandacht van ouders voor lichamelijke klachten van kind
  • kindermishandeling en getuige zijn van huiselijkgeweld
  • affectieve verwaarlozing
  • onveilige gehechtheid
  • alexithymie
  • angst, somberheid
  • catastroferende ouders
39
Q

Etiologie- biopsychosociaal model

Wat zijn de predisponerende (=kwetsbaarheid) sociale factoren?

A
  • gezinsleden met lichamelijke en psychische ziekten
  • familaire interactie-patronen in de omgang met ziekten
  • overmatige aandacht voor fysieke gezondheid
  • overbescherming door ouders
40
Q

Etiologie- biopsychosociaal model

Wat zijn de direct uitlokkende biologische factoren?

A
  • fysieke overbelasting
  • infecties
  • operaties
  • ongevallen
  • chronische ziekten
41
Q

Etiologie- biopsychosociaal model

Wat zijn de direct uitlokkende psychologische en psychiatrische factoren?

A
  • psychische stress (bv. door toetsen)
  • psychische trauma’s (bv. gepest worden)
42
Q

Etiologie- biopsychosociaal model

Wat zijn de direct uitlokkende sociale factoren?

A

life-events binnen en buiten het gezin

43
Q

Wat zijn de instant houdende biologische factoren?

A
  • gestoord slaap-waakritme
  • verstoorde voedselinnamen
  • conditieverlies
  • uitputting
  • over-/onderactiviteiten
44
Q

Wat zijn de instant houdende psychologische en psychiatrische factoren?

A
  • concentratieverlies
  • heftige emoties
  • catastroferen
  • angst, somberheid
  • selectieve aandacht voor klachten
  • inadequate cognities
45
Q

Etiologie- biopsychosociaal model

Wat zijn de direct uitlokkende sociale factoren?

A
  • gestoord slaap-waakritme
  • verstoorde voedselinnamen
  • conditieverlies
  • uitputting
  • over-/onderactiviteiten
46
Q

Wat is alexithymie?

A

Problemen met het identificeren, beschrijven en omgaan met de eigen of andermans gevoelens.

47
Q

Wat bedoelt men met ‘catastroferende ouders’?

A

Dat zijn ouders die de pijn van hun kind geen catastroferen

48
Q

Wat weten we over de biologische verklaringsmodellen bij de somatische-symptoomstoornissen?

A
  • Verhoogde spierspanning:
    Chronische spierspanning kan zorgen voor ichamelijke klachten, zoals pijn of stijfheid.
  • Centrale sensitisatie:
    Herhaalde pijn- en symptoomprikkels in het verleden kunnen het centrale zenuwstelsel gevoeliger maken voor pijn. Hierdoor worden normale lichamelijke processen als symptomen waargenomen.
  • sensitisatie van het immuunsysteem:
    Herhaaldelijke ontstekingen kunnen het immuunsysteem overgevoelig maken. Dit kan leiden tot een te sterke of langdurige reactie, met invloed op lichamelijke processen en gedrag.
  • Dysregulatie van de HPA-as:
    Bij langdurige blootstelling aan psychische of lichamelijke stress raakt de hypothalamus-hypofyse-bijnieras (HPA-as) ontregeld. Dit kan leiden tot te weinig cortisolproductie en een verminderde stressrespons.
  • Signaalfiltering-dysfunctie:
    Verstoring in het filteren van signalen zorgt ervoor dat onbelangrijke lichamelijke processen als symptomen worden ervaren.
  • Dysfunctie van het autonome zenuwstelsel:
    Het autonome zenuwstelsel, dat een directe reactie op stress reguleert, kan ontregeld raken. Dit kan leiden tot klachten zoals hartkloppingen of spijsverteringsproblemen.
  • Abnormale proprioceptie:
    Overgevoeligheid in de waarneming van het eigen lichaam (proprioceptie) kan ervoor zorgen dat kleine veranderingen, zoals spierspanning, als klachten worden ervaren.

-> klachten zijn voorafgegaan door ziekte of trauma

49
Q

Hoe worden de somatische-symptoomstoornissen gescreend?

A

via het 2 sporenbeleid:
* somatische uitklaring
* psychische uitklaring via biopsychosociaal model

50
Q

Wat is het biopsychosociaal model bij hypochondrie?

A
  • Precipiterende factoren: Ingrijpende gebeurtenissen of een aanvankelijke ernsitge
    bedreiging voor de gezondheid met uiteindelijk een goede afloop
  • Predisponerende factoren: voorgeschiedenis van mishandeling of ernstige ziekte
  • Trigger: stress in het dagelijks leven en negatieve ervaringen met het
    gezondheidssysteem, vb. verkeerde diagnose
51
Q

Wat is de comorbiditeit bij hypochondrie?

A
  • 40 % depressie
  • 20% somatische symptoomstoornis
  • Angststoornissen
52
Q

Hoe kunnen we hypochondrie behandelen?

A
  • CGT
  • SSRI’s bij angst of depressie door hypochondrie
53
Q

Wat zijn de DSM-5 criteria bij conversiestoornis/functionele neurologische stoornis (FNS)

A
  • 1 of meer symptomen van verandering in de willekeurige motorische of sensorische functies
  • Uit klinisch onderzoek blijkt dat het symptoom incompatibel is met een bekende neurologische of andere somatische aandoening
  • Het symptoom of de deficiëntie kan niet beter worden verklaard door een (ander) somatische of psychische stoornis
  • het symptoom of de deficiëntie veroorzaakt in klinisch significant lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren of het functioneren op belangrijke terreinen, of behoeft somatisch onderzoek
54
Q

Hoe kunnen we de conversiestoornis/FNS gaan specifieëren?

A

op 3 manieren:

  1. Type symptoom of uitvalsverschijnsel: parese of paralyse; abnormale bewegingen;
    sliksymptomen; spraaksymptomen; aanvallen of convulsies; anesthesie of sensibiliteitsverlies; speciale zintuiglijke symptomen (visus, reuk, gehoor); gemengde
    symptomen
  2. Acuut of persisterend?
  3. Met of zonder psychische stressor?
55
Q

Wat is de prognose van de conversiestoornis/FNS?

A
  • Van voorbijgaande aard of persisterend
  • gunstige factoren: korte duur van de symptomen en acceptatie van de
    diagnose
  • Negatieve factoren: maladaptieve persoonlijkheidskenmerken en comorbide
    somatische ziekte
  • Mogelijks betere prognose voor jeugdigen
56
Q

Wat is de comorbiditeit bij de conversiestoornis/FNS?

A
57
Q

Wat zijn de risicofactoren bij de conversiestoornis/FNS volgens het biopsychosociaal model?

A
58
Q

hoe gaan we de conversiestoornis/FNS diagnosticeren?

A

2 sporen beleid

59
Q

Wat is het 2 sporen beleid?

A
60
Q

hoe gaan we de conversiestoornis/FNS bij jongeren/kinderen behandelen?

A
61
Q

Wat is pathomimie?

A

= nagebootste stoornis opgelegd aan zichzelf
= aandoening waarbij de betrokkene:
* Lichamelijke of psychische klachten of verwondingen doelbewust verzint of opwekt.
* Zich presenteert als ziek, gehandicapt of gewond, zonder duidelijke externe beloning of voordeel.

62
Q

Wat zijn de classificatiecriteria voor pathomimie?

A
  • Doelbewust voorwenden van klachten of het opwekken van ziekte of verwondingen.
  • Zich tegenover anderen presenteren als ziek, gewond, of gehandicapt.
  • Het misleidende gedrag heeft geen duidelijke externe motieven zoals financiële voordelen of het vermijden van verplichtingen.
  • Het gedrag kan niet beter worden verklaard door een andere psychische stoornis, zoals een waanstoornis.
63
Q

Welke twee types kunnen we bij pathomimie onderscheiden?

A
  • Eenmalige episode: Komt slechts één keer voor.
  • Recidiverende episodes: Het gedrag herhaalt zich minstens twee keer.
64
Q

Hoe vaak komt pathomimie voor en wie loopt risico?

A
  • Prevalentie: Onderdiagnosticeerd en onderbehandeld, geschat bij 0,5%-2% van de bevolking.
  • Risicogroepen:
    Meestal vrouwen rond de 30 jaar.
    Vaak werkzaam in de gezondheidszorg.
    Personen met stabiele sociale netwerken.
65
Q

Hoe verschilt pathomimie van simulatie?

A
  • Pathomimie: Geen bewuste externe motieven, zoals financiële voordelen of werkontduiking.
  • Simulatie: Wel duidelijke externe motieven.
66
Q

Wat zijn de mogelijke oorzaken van pathomimie?

A
  • volgens het biopsychosociaal model: vanuit Een complex samenspel van biologische, psychologische en sociale factoren.
  • vanuit Persoonlijkheidsstoornissen: Vaak geassocieerd met borderline- en theatrale persoonlijkheidsproblematiek.
  • Externe en interne motivatie: Aandacht, affectie en verzorging door anderen; De ‘ziekterol’ wordt een integraal onderdeel van de identiteit.
67
Q

Hoe wordt pathomimie behandeld?

A
  • Confronteren versus niet-confronteren:
    Het kiezen van de juiste aanpak hangt af van de situatie en de patiënt.
  • Belangrijk bij behandeling: Zorgvuldige voorbereiding; Empathie en tolerantie.
68
Q

Wat is Munchausen by Proxy?

A

= een nagebootste stoornis opgedrongen aan iemand anders: Een aandoening waarbij de betrokkene;

  • Doelbewust lichamelijke of psychische klachten of verwondingen veroorzaakt of voorwendt bij een ander.
  • Het slachtoffer (vaak een kind of afhankelijk persoon) presenteert als ziek, gewond of gehandicapt.
  • Geen duidelijke externe voordelen behaalt met het gedrag.
69
Q

Wat zijn de classificatie criteria bij Munchausen by Proxy?

A
  • Het verzinnen of veroorzaken van symptomen of klachten bij een ander.
  • Het slachtoffer wordt gepresenteerd als ziek, gehandicapt of gewond.
  • Het gedrag is niet gericht op financiële voordelen of andere externe beloningen.
  • Het gedrag kan niet worden verklaard door een andere psychiatrische aandoening.
70
Q

Welke twee types kunnen we bij Munchausen by Proxy?onderscheiden?

A
  • Eenmalige episode: Komt slechts één keer voor.
  • Recidiverende episodes: Het gedrag herhaalt zich minstens twee keer.
71
Q

Wat zijn de verschillen tussen pathomimie en Munchausen by Proxy?

A
  • Bij pathomimie doet de persoon zichzelf schade aan of verzwijgt waarheid over eigen klachten.
  • Bij Munchausen by Proxy doet de persoon een ander schade aan of gaat die een ander misleiden over hun klachten.