Recessief overervende aandoeningen deel 1 Flashcards

1
Q

Mutaties kunnen resulteren in

A

Gain of function en loss of function van eiwitproduct. Gain wordt vaak gezien bij dominante ziektes. Loss bij recessieve ziektes en als sprake van haploïnsufficiëntie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Haploïnsufficiëntie

A

50% van normale niveau van genexpressie niet voldoende voor normale functie van genproduct. In dominant negatieve mutaties interfereert abnormale eiwitproduct met normale eiwitproduct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Negatief dominant effect

A

Mutante genproduct vormt ook complexen met normale genproduct (er is immers naast mutant allel ook een normaal allel). Naast functieverlies van een deel van de eiwitten word ook functie van overige normale eiwitten geremd.
Komt vaak voor in genen die coderen voor multimeereiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

PCR/polymerase chain reaction

A

Hardy-Weinberg formuleSnellere methode dan kloneren DNA. Nadelen: kans op vervuiling DNA in lab, flankerende sequenties van doel-DNA moet bekend zijn en grotere DNA-sequenties zijn niet te amplificeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verschil tussen autosomaal dominante en recessieve aandoeningen

A
  • Autosomaal dominant: beide ouders zijn in principe heterozygoot en kans op gezond kins is 25%
  • Autosomaal recessief: beide ouders homozygoot en zullen alle kinderen dezelfde genetische ziekte hebben (kans op gezond kind is 0)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hardy-Weinberg formule

A

p^2 + 2pq + q^2 = 1
Waarbij p mutante allel en q normale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

IGHD recessief

A

Kan worden veroorzaakt door nonsense, frameshift of splice-site mutatie in HG1. Deze mutaties geven verlies van functie en volwassen eiwitproduct wordt daardoor niet gesynthetiseerd. Heterozygoten hebben normaal allel en produceren dus helft van de normale hoeveelheid groeihormoon (normaal eindlengte). Homozygoten produceren enkel afwijkende GH1, dan verkort eindlengte.
(isolated growth hormone deficiency)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

IGHD dominant

A

Deletie exon 3 in GH1 door splice site mutatie. Afwijkend eiwit ontstaat, bereikt wel granules en kan cel verlaten., afwijkende GH-1 gaat interactie aan met normale GH1 en dus sprake dominant negatief effect, leidt tot sterk verkorte lichaamslengte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kenmerken autosomaal recessieve aandoeningen

A

Zowel mannen als vrouwen kunnen zijn aangedaan
Beide ouders van patiënt met recessief ziektebeeld moeten drager zijn van ziekte
Aangedane kinderen komen vaak voor bij ouders van consanguïniteit
Nakomelingen hebben: 25% kans om gezond te zijn, 25% kans om aangedaan en 50% kans op gezonde drager te zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Exonen en intronen

A

Exon: expressed region; sequentie die tot expressie komt in RNA.
Intron: intervening region; niet-coderende sequentie
Binnen genetische code zitten veel functionele elementen en in alle elementen van een gen kan mutatie optreden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Pathogene en niet-pathogene mutaties

A

Pathogeen: nonsense, framehift, splice site en missense mutaties
Niet-pathogeen: polymorfismen en neutrale variatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Polymorfisme

A

Aanwezigheid van 2/meer varianten in normale populatie. Vaak zijn polymorfismen vaak neutraal van karakter, zeldzaam pathogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Nonsense mutatie

A

Geeft aanleiding tot inbouwen voortijdig stopcodon (TAA, TAG en TGA). Is vrijwel zonder uitzonderingen pathogeen. Eiwit wordt wel gemaakt maar wordt maar voor een deel afgemaakt. Zorgt voor niet-functioneel eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Frameshift mutatie

A

Er vindt insertie of deletie plaats van aantal DNA basen. Is niet deelbaar door 3. Leesraamverschuiving treedt dan op. Heeft pathogeen effect. als shift optreedt verandert volledige samenstelling van een eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Splice site mutatie, opties:

A

Exon skipping, intron retention en cryptische splice site

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Exon skipping:

A

Splicing tussen exonen gaat niet goed, over grote afstand zal splicing plaatsvinden, exon wordt dan niet in eiwit opgenomen en verkeerd eiwit ontstaat

17
Q

Interon retention:

A

Stuk intron blijft in RNA zitten, RNA wordt vertaald naar eiwit maar is eigenlijk niet geschikt. Er zullen altijd stopcodons inzitten (eiwit wordt korter of RNA in cel wordt afgebroken)

18
Q

Cryptische splice site:

A

Mutatie in intron waardoor in intron splice site ontstaat. Eiwit wordt korter, want RNA bevat waarschijnlijk een stopcodon.

19
Q

Missense mutatie

A

Geeft aanleiding tot inbouwen ander aminozuur op positie van mutatie. Komt veel voor en heeft niet altijd effect op functie van eiwit en dus niet altijd pathogeen, kan wel. Afhankelijk van functioneel domein en evolutionaire conservering.

20
Q

Mogelijke effecten van mutatie

A

Te veel eiwit afgeschreven, haploinsufficiëntie (1 kopie gen wordt geïnactiveerd/verwijderd en dan is rest van gen onvoldoende om normaal te functioneren), nieuwe functie van eiwit (gain of functione), verloes van functie of dominante negatieve mutatie (product gemuteerde allel interfereert met product normale allel)