Recessief overervende aandoeningen deel 1 Flashcards
Mutaties kunnen resulteren in
Gain of function en loss of function van eiwitproduct. Gain wordt vaak gezien bij dominante ziektes. Loss bij recessieve ziektes en als sprake van haploïnsufficiëntie
Haploïnsufficiëntie
50% van normale niveau van genexpressie niet voldoende voor normale functie van genproduct. In dominant negatieve mutaties interfereert abnormale eiwitproduct met normale eiwitproduct
Negatief dominant effect
Mutante genproduct vormt ook complexen met normale genproduct (er is immers naast mutant allel ook een normaal allel). Naast functieverlies van een deel van de eiwitten word ook functie van overige normale eiwitten geremd.
Komt vaak voor in genen die coderen voor multimeereiwitten
PCR/polymerase chain reaction
Hardy-Weinberg formuleSnellere methode dan kloneren DNA. Nadelen: kans op vervuiling DNA in lab, flankerende sequenties van doel-DNA moet bekend zijn en grotere DNA-sequenties zijn niet te amplificeren
Verschil tussen autosomaal dominante en recessieve aandoeningen
- Autosomaal dominant: beide ouders zijn in principe heterozygoot en kans op gezond kins is 25%
- Autosomaal recessief: beide ouders homozygoot en zullen alle kinderen dezelfde genetische ziekte hebben (kans op gezond kind is 0)
Hardy-Weinberg formule
p^2 + 2pq + q^2 = 1
Waarbij p mutante allel en q normale
IGHD recessief
Kan worden veroorzaakt door nonsense, frameshift of splice-site mutatie in HG1. Deze mutaties geven verlies van functie en volwassen eiwitproduct wordt daardoor niet gesynthetiseerd. Heterozygoten hebben normaal allel en produceren dus helft van de normale hoeveelheid groeihormoon (normaal eindlengte). Homozygoten produceren enkel afwijkende GH1, dan verkort eindlengte.
(isolated growth hormone deficiency)
IGHD dominant
Deletie exon 3 in GH1 door splice site mutatie. Afwijkend eiwit ontstaat, bereikt wel granules en kan cel verlaten., afwijkende GH-1 gaat interactie aan met normale GH1 en dus sprake dominant negatief effect, leidt tot sterk verkorte lichaamslengte.
Kenmerken autosomaal recessieve aandoeningen
Zowel mannen als vrouwen kunnen zijn aangedaan
Beide ouders van patiënt met recessief ziektebeeld moeten drager zijn van ziekte
Aangedane kinderen komen vaak voor bij ouders van consanguïniteit
Nakomelingen hebben: 25% kans om gezond te zijn, 25% kans om aangedaan en 50% kans op gezonde drager te zijn
Exonen en intronen
Exon: expressed region; sequentie die tot expressie komt in RNA.
Intron: intervening region; niet-coderende sequentie
Binnen genetische code zitten veel functionele elementen en in alle elementen van een gen kan mutatie optreden.
Pathogene en niet-pathogene mutaties
Pathogeen: nonsense, framehift, splice site en missense mutaties
Niet-pathogeen: polymorfismen en neutrale variatie
Polymorfisme
Aanwezigheid van 2/meer varianten in normale populatie. Vaak zijn polymorfismen vaak neutraal van karakter, zeldzaam pathogeen
Nonsense mutatie
Geeft aanleiding tot inbouwen voortijdig stopcodon (TAA, TAG en TGA). Is vrijwel zonder uitzonderingen pathogeen. Eiwit wordt wel gemaakt maar wordt maar voor een deel afgemaakt. Zorgt voor niet-functioneel eiwit
Frameshift mutatie
Er vindt insertie of deletie plaats van aantal DNA basen. Is niet deelbaar door 3. Leesraamverschuiving treedt dan op. Heeft pathogeen effect. als shift optreedt verandert volledige samenstelling van een eiwit
Splice site mutatie, opties:
Exon skipping, intron retention en cryptische splice site