Multifactoriële overerving en populatiescreening Flashcards

1
Q

Voorbeelden van aandoeningen die multifactorieel overerven

A

Neurale buisdefecten, klompvoetjes, pylorushypertrofie, Hirchspung, aangeboren hartafwijkingen, schizofrenie en astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Genetische heterogeniteit en multifactoriële overerving

A
  • Genetische heterogeniteit: meerdere verschillende genetische oorzaken die tot zelfde ziektebeeld kunnen leiden, soms kan zelf overervingswijze verschillen
  • Multifactoriële overerving: zowel verschillende genetische als exogene factoren (kan je aanpassen als die bekend is) zijn noodzakelijk voor veroorzaken van een ziekte.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Overervingskans dominante en recessieve aandoeningen

A

Dominant: 50% en recessief: 25%. Bij multifactoriële aandoeningen is berekenen herhalingsrisico niet mogelijk, wordt empirisch bepaald met populatiescreening.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

3 voorbeelden populatiescreening

A
  • Bij neonaten testen op autosomaal recessieve stofwisselingsziekten die behandelbaar zijn
  • Bij zwangere vrouwen combinatietest om risico op kind met syndroom van Down te bepalen
  • Detectie voor heterozygotie voor CF bij mensen met kinderwens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Neonatale screening

A

Kan via hielprik (vrijwillig). Daarnaast is er sprake van voorlichting en begeleiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Screenen op PKU (phenylketonurie)

A

Phanylalanine in bloed meten, via hielprik en dan opvangen. Dan bacteriegroei bepalen en dan massaspectrometrie. Uitvoeren bij pasgeborenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

CF

A

Erft autosomaal recessief over, je wilt koppels screenen op dragerschap via DNA onderzoek.
Je wilt kinderen die het hebben vroeg diagnosticeren. Screenen: bloedafname via hielprik en dan kijken naar immunoreactief trypsinogeen, 2e stap is DNA onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is van belang voor multifactorieel overervende aandoeningen?

A

Ze zijn polygenetisch: meerdere genen spelen een rol.
Daarnaast spelen omgevingsfactoren een rol bij ontstaan van de aandoening. Ze erven niet-Mendeliaans over. Binnen monozygote tweelingen kan voorkomen van ziekte verschillen en komt meer voor binnen bepaalde bevolkingsgroepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kwantitatief en kwalitatief fenotype

A
  • Kwantitatief: aandoeningen kunnen in meer of mindere mate tot uiting komen, vaak uitdrukbaar in hoeveelheid. Vb.: bloeddruk, lengte en gewicht, dus meerdere genen dragen bij aan expressie van meetbare eigenschap
  • Kwalitatief: all or nothing; zijn dus aanwezig of niet. Sprake van drempelmodel. Vb.: pylorushypertrofie of schisis.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Herhalingsrisico multifactoriële aandoeningen

A

Is moeilijker te voorspellen dan van puur genetische afwijkingen. Want meerdere genen betrokken en invloed omgevingsfactoren kan verschillen. Herhalingskans berekenen op basis van populatiescreening, empirische herhalingskans berekenen. Herhalingskans binnen gezin stijgt met aantal aangedane kinderen.
Ziekte kan alleen worden voorkomen door aanpassen omgevingsfactoren (want genen kan je niet veranderen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Autisme

A

Is genetisch gezien polygenetisch (veel kleine genen spelen een rol, met ieder klein eigen effect). genetische factoren berusten vooral op SNP’s (single nucleotide polymorfisme) en CNV’s (copy number variations), hierbij ontbreken sommige stukken DNA door deletie of zijn er gedupliceerde stukken DNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Omgevingsfactoren die rol spelen bij autisme

A

Prenatale blootstelling, maternale infecties, complicaties tijdens geboorte en overig (stress/luchtvervuiling)
Bij meisjes ligt drempelwaarde voor ontwikkelen van autisme hoger dan bij jongens. Als 1e kind van ouders meisje is, dan is kan op nog een kind met autisme groter dan als 1e kind jongen is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

SMA

A

Autosomaal recessieve aandoening waarbij motorneuronen degenereren. Dan symptomen als spierzwakte en atrofie.
Oorzaak is mutatie in SMN1 gen, geen SMN eiwit wordt gevormd. Maar hoe meer SMN2 genen de patiënt heeft, hoe beter de prognose. Dragers frequentie in NL is 1/45

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

4 typen SMA

A
  1. Symptomen ontstaan <6mnd
  2. Symptomen ontstaan tussen leeftijd 6-18mnd
  3. Symptomen na 18mnd. 3a: tussen 18mnd-3jr en 3b: na 3jr
  4. Symptomen ontstaan op volwassen leeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Behandeling SMA

A

Nusinersen (antisense oligonucleotide (ASO) en bouwt een andere nucleotide in op splice site; plek waar exon van intron gekliefd wordt (op plek van intron 7). dan stabilisatie van splice site en is SMN2 eiwit stabieler.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

PCT/preconceptioneel dragerschap testen

A

-Onderzoek om testen of ouders drager zijn van recessief overerfbare aandoeningen.
Als blijkt dat beide ouders drager is kans dat kind aandoening krijgt 1/4. Ouders hebben dan 4 opties:
1. Zwanger worden en vruchtwaterpunctie doen om te kijken of kind is aangedaan
2. Zwanger worden, niet testen en afwachten
3. Zwanger worden m.b.v. IVF, alleen gezonde embryo’s terugplaatsen
4. Zwanger worden met ei of spermadonor.