probleem 5: wetenschap Flashcards
Wetenschap + nadelige gevolgen stereotypes
proces waarbij objectief verdedigbare kennis wordt geproduceerd en behandeld door mensen -> manier om te weten.
Bovenstaande beschrijvingen zijn stereotypes van wetenschap. Hierdoor ontstaat er een gegeneraliseerd beeld van wetenschap en dit beeld is vatbaar voor misleidingen.
-> vb: een wetenschapper heeft altijd een witte jas en een snor, is introvert en gebruikt moeilijke vaktaal. Wetenschappers in films worden vaak afgetekend als kwade genieën of nerds met absurde hobby’s
Nadelige gevolgen stereotypes:
- Wetenschap wordt niet gezien als een wereldwijde culturele activiteit.
- Bedriegers kunnen de wetenschap imiteren zoals in de homeopathie. -> Wanneer iemand voldoet aan het stereotype, maakt dit iemand nog geen echte wetenschapper.
complexiteit van wetenschap
De verborgen complexiteit hier zit hem in het idee van ‘weten’; vaak ‘denken’ mensen iets te weten of maken ze een ‘aanname’ dat ze iets weten. Echter, ‘weten’ is anders dan ‘denken’ of ‘aannemen’.
‘Weten’: bewust zijn van iets wat waar is, terwijl je ook direct bewust bent van het feit dat het waar is. Als je zo’n basis niet hebt, dan kun je het vermoeden, geloven, aannemen, beoordelen, accepteren, bedenken, beschouwen, voorstellen of veronderstellen, maar je ‘weet’ het niet.
Plato -> justified true belief
Deze gedachtegang komt overeen met Plato’s idee van Justified True Belief (JTB). Het argument is dat iets aan drie eisen moet voldoen om kennis te vormen:
- Het moet gerechtvaardigd zijn
- Het moet waar zijn
- Het moet geloofd worden
Sommige filosofen hebben betoogd dat de JTB-voorwaarden onvoldoende zijn. Andere filosofen hebben dergelijke kritiek weer ontkracht door te stellen dat het gebaseerd is op ongeloofwaardige veronderstellingen.
Het type kennis die we met zekerheid kunnen weten vallen onder verschillende categorieën
- Truïsme: omvat info die per definitie waar is. Dit betekent dat het verwijst naar iets wat eerder al een betekenis heeft gekregen en dus niet kan worden betwist zonder de taal te verdraaien die wordt gebruikt om het uit te drukken.
- Analytische waarheid: de info moet worden bevestigd door te verwijzen naar de betekenis of het onderliggende construct (bv: ‘Parijs’ is een stad). Het tegenovergestelde is synthetische waarheid: info wordt bevestigd met bewijs of ervaring (bv: Parijs is de hoofdstand van Frankrijk)
o Bv: alle honden zijn zoogdieren, dit kun je alleen afleiden als je ooit eerder bekend bent geraakt met het construct van ‘zoogdieren’. - Axioms: je kunt deze conclusies ‘kennen’ zonder een externe bron te hoeven raadplegen of bewijs te hoeven zoeken om uw kennis te bevestigen.
o Bv: we weten dat 2-1=1 geldt, omdat we weten dat 1+1=2, dit kun je zelf afleiden zonder dat het je verteld hoeft te worden
Het correlatie-causatie probleem
Sommige dingen lijken duidelijk voor ons, terwijl het niet waar hoeft te zijn. -> Het correlatie-causatie probleem: wanneer twee dingen gerelateerd zijn aan elkaar (correlatie), hoeft dit nog niet te betekenen dat het een het andere veroorzaakt (causatie).
Ook moet men vermijden om uitspraken en advies van autoriteiten blindelings als feitelijk aan te nemen. Men moet betrouwbare bronnen raadplegen. Bij autoriteiten gaan we er vaak vanuit dat ze betrouwbaar zijn, maar dit moet wel nog eerst bewezen worden.
Kort samengevat kunnen semantiek, intuïtie en autoriteit dus niet leiden tot ware kennis, we weten immers niet met absolute zekerheid dat deze info waar is. Werkelijke kennisgeneratie vergt een systematische aanpak die informele redeneerwijzen vermijdt; dit is in wezen ‘wetenschap’.
3 hoofdprocessen van wetenschappelijk proces op logische wijzen representeren
- Deduction: wanneer specifieke stukjes info van afnemende algemeenheid gecombineerd worden om een onweerlegbaar ware conclusie te produceren;
o Bv: ‘honden zijn zoogdieren’ en ‘mijn vriend heeft een hond’ -> ‘de hond van mijn vriend is een zoogdier’.
o Deductie is altijd waar en het is een vorm van herformuleren van wat al bekend is.
o Deductie gaat van breed naar smal - Induction: wanneer specifieke stukjes info die afgeleid zijn van een grotere groep samen worden beschouwd, en er vervolgens een patroon wordt geïdentificeerd. Men trekt de conclusie dat het gevonden patroon in de grote groep ook zal doorzetten.
o Bv: ‘mijn vriend heeft 25 huisdieren’ en ’24 ervan zijn honden’ -> ‘het 25ste huisdier zal ook wel een hond zijn’.
o Inductie is niet altijd waar en is een vorm van generalisatie
o Inductie gaat van specifiek naar breed - Abduction: wanneer een bepaalde uitkomst wordt overwogen, samen met enkele mogelijke randvoorwaarden. Deze info wordt vervolgens op een bepaalde manier gecombineerd die concludeert dat de uitkomst waarschijnlijk is veroorzaakt door die randvoorwaarden.
o Bv: ‘mijn vriend koopt een bol wol’ en ‘katten spelen daar graag mee’ -> ‘mijn vriend zal vast een kat als huisdier hebben’.
o Abductie is niet altijd waar en kan helpen om theorieën te genereren
o Abductie is het samenvoegen van geobserveerde uitkomsten en verwachte oorzaken, dit wordt veel gebruikt binnen de wetenschap.
-> Deduction, induction en abduction houden elk in dat er twee (of meer) stukjes oude kennis bij elkaar worden gevoegd in de hoop om een derde stukje kennis te vergaren. In zekere zin is abductie empiristisch. Inductie en deductie vallen eerder onder rationalisme.
De opkomst van de ‘moderne’ wetenschap
Tijdens de wetenschappelijke revolutie in de 16e en 18e eeuw veranderde de houding van opgeleide mensen in de Westerse maatschappij van het vertrouwen op autoriteit-gebaseerde kennis naar empirisch ontdekte en rationele kennis. Het was een geleidelijke omkeer van de kijk naar kennis en naar een meer wetenschappelijke manier. Tijdens de wetenschappelijke revolutie veranderen niet alleen theoretische benaderingen, maar voornamelijk de verklarende kaders waarin de wereld werd beschreven.
De overgang vond plaats op vele niveaus. Op één niveau was er een fundamentele verandering in de wetenschappelijke verklaring voor de aard van het universum. De transitie vond erg traag plaats – een bekende misvatting is dat transitie leidde tot radicale en plotselinge veranderingen – en er waren geen duidelijke grenzen in de verschillende fases van de wetenschappelijke revolutie.
Twee andere kenmerken van de geschiedenis kunnen ook als misvattingen worden beschouwd
- Ten eerste wordt vaak gesuggereerd dat de aristotelische visie naïef, egocentrisch en bevooroordeeld was ten gunste van de Abrahamitische religies. Het aristotelische wereldbeeld was echter in een aantal opzichten nauwkeurig genoeg om de aanwezigheid van een groot intellectueel inzicht te suggereren.
- De tweede belangrijke misvatting is om aan te nemen dat de pre-Newtoniaanse geleerden volledig afhankelijk waren van autoritaire kennis, en dat de post-Newtoniaanse geleerden hierin precies tegenovergesteld waren.
empirische cyclus
Er is niet echt één ‘wetenschappelijke methode’. Er is echte wel een zekere uniformiteit in de pogingen van geleerden om het samen te vatten. Vaak wordt de wetenschappelijke methode omschreven als een reeks van fases, waarbij de volgende volgorde vaak typisch is:
1. Een onderzoeksontwerp vormen in de vorm van een correct geformuleerde vraag.
2. Eerder wetenschappelijk onderzoek van hetzelfde onderwerp evalueren.
3. Een relevante hypothese formuleren waar een experimenteel onderzoek op kan worden gebaseerd.
4. Een onderzoeksprocedure ontwerpen om de hypothese te testen
5. Het onderzoek volgens de procedure uitvoeren
6. De resultaten analyseren om te kijken of de hypothese wordt ondersteund
7. De bevindingen rapporteren. Als de hypothese wordt verworpen ga je terug naar stap 3. Wanneer de hypothese wordt aangenomen ga je terug naar stap 2 of herhaal je het onderzoek om de resultaten te bevestigen (replicatieonderzoek).
verschillende assumpties van de algemene wetenschappelijke methode
- Determinisme: alle gebeurtenissen hebben oorzaken en niets gebeurt zonder reden. Oorzaken gaan temporeel gezien vooraf aan hun gevolgen.
- Scepticisme: goede wetenschap trekt elke bewering en claim in twijfel en onderzoekt ze grondig. Beweringen accepteren op basis van autoriteit is onwetenschappelijk. Alle afspraken op kennis vereisen verifieerbaar bewijs om als eerlijk te worden beschouwd.
- Spaarzaamheid: de eenvoudigste verklaring verdient de voorkeur. Echter, soms kan een zeer uitgebreide theorie alsnog het meest spaarzaam zijn als deze in het algemeen wordt ondersteund door bevestigde veronderstellingen.
- Falsificatie: de wetenschap moet proberen theorieën te falsificeren door hypotheses uit te dagen aan de hand van tegenbewijs. Karl Popper toonde aan dat falsificatie krachtiger is dan verificatie. Het zien van één miljoen witte zwanen is bvb geen absoluut bewijs voor de stelling ‘alle zwanen zijn wit’, maar één zwarte zwaan is voldoende om deze stelling volledig tegen te spreken.
o Logisch positivisme: problemen kunnen het best worden opgelost door een combinatie van logisch redeneren en empirische observatie.