probleem 1: aristoteles Flashcards
Verschillen tussen Plato en Aristoteles;
- Plato: geen ontwikkeling van systematische filosofie. Keek meer naar het hemelse
- Aristoteles: praktisch en schreef over observaties. Meer een onderzoeker en meer kijken naar huidige wereld voor definities. Filosofisch systeem uitwerken (wetenschapsfilosofie).
vorm en materie
Aristoteles net als Plato -> meer focus op achterliggende gedachte dan opp kenmerken object. Aristoteles maakte duidelijk onderscheid tussen ‘vorm’ en ‘Materie’.
- vorm: over het algemeen wat een ding maakt tot wat het is, het definieert (geeft betekenis). Bv: het nationaal monument op de Dam representeert de herdenking van de 2WO.
- Materie: waar een ding van gemaakt is. Bv: een standbeeld is gemaakt van brons.
-> In tegenstelling tot Plato’s Vorm, bestaat Aristoteles’ vorm niet zonder de materie.
het concept van vormen bestaat uit 3 manieren van verklaring
Volgens Plato moesten Vormen aanwezig zijn, omdat mensen de ‘echte wereld’ anders niet kunnen zien. Maar volgens Aristoteles hebben we deze Vormen niet nodig om iets te kunnen verklaren.
-> Het concept van vormen bestaat op zichzelf uit de overige drie manieren van verklaring:
* Essentiële oorzaak: een vorm bepaalt wat de essentie van een bepaald voorwerp is.
o Bv: een standbeeld dat George Washington moet voorstellen.
* Efficiënte oorzaak: een vorm bevat hoe een bepaald voorwerp is ontstaan.
o Bv: een standbeeld is bewerkt uit een blok ijzer.
* Uiteindelijke oorzaak: een vorm bevat het nut van een bepaald voorwerp.
o Bv: standbeelden zijn gemaakt om een persoon te eren.
Verschillen Aristoteles’ wetenschap en moderne wetenschap
- Aristoteles observeerde de natuurlijke omgeving en bood verklaringen voor zijn observaties, maar hij maakte geen gebruik van experimenten, hij manipuleerde niet. Hij wilde begrijpen hoe de natuur, zonder menselijke bemoeienis of verstoring, zich zou ontwikkelen.
- Concept van causatie Hedendaags; mechanismen die omschrijven hoe objecten met elkaar interageren. Aristoteles; het natuurlijke gedrag van dingen gezien hun essentie. -> zware steen zou vallen omdat dit in de essentie van het voorwerp zit en niet vanwege zwaartekracht.
overeenkomst:
Evenals het moderne onderscheid dat we maken tussen episodisch en semantisch geheugen, maakte Aristoteles onderscheid tussen geheugen en kennis.
- Vergaren van kennis functie van de geest (mind). Het heeft betrekking op algemene ideeën.
- Geheugen betrekking op specifieke gebeurtenissen.
Potentie en actualisatie
Alles in het universum (op 2 dingen na) heeft volgens Aristoteles potentie en actualisatie.
Bv: een individu is actueel een psycholoog in opleiding, maar potentieel een klinisch psycholoog. -> Er wordt gestreefd naar pure actualisatie.
2 uitzonderingen:
- Pure materie (pure potentie): het heeft de mogelijk om alles te worden.
- Onbewogen beweger (god): heeft zijn potentie al opgebruikt, hij is al perfect, dus hij heeft geen potentie en kan ook niet meer veranderen.
o Hoe dichter een ding bij de onbewogen beweger komt, des te perfecter het ding is. -> Ontstaan van hiërarchie: great chain of Being (natural scale).
De concepten van potentie en actualisatie komen mogelijk voort uit het feit dat men destijds geen kennis had van DNA. Tegenwoordig weten we dat een tomatenzaadje bvb altijd de potentie (het DNA) bevat om een tomatenplant te worden. dit is dus van tevoren bepaald en ligt vast in het DNA. Aristoteles dacht dat de potentie bepaald werd door vormen; een zaadje zal uitgroeien tot plant, omdat het de natuurlijke potentie wil behalen.
verschil Aristoteles en Plato wat betreft doel en ontwikkeling
Volgens Aristoteles heeft alles (zelfs niet-levende dingen) een doel. Iets ontwikkelt zich naar dat doel. Volgens Plato waren Vormen de perfecte objecten en stonden dus vast. Bij Aristoteles zijn vormen (voornamelijk biologisch) dynamisch, ontwikkelen zich en controleren levensprocessen.
Psychologie; ziel en lichaam
Aristoteles bestudeerde vooral de ziel. Dit was wat levendig onderscheidde van niet-levendig. Ziel: de vorm van een natuurlijk lichaam met potentieel leven in zich. Door de ziel kan een wezen gedefinieerd worden (essentiële oorzaak), kan er groei en beweging plaatsvinden (efficiënte oorzaak) en kan het lichaam ontwikkelen en actief zijn (uiteindelijke oorzaak).
-> Geen onderscheid tussen lichaam en geest (wat Plato wel had). Organisme is eenheid van lichaam en ziel. Dus geen aandacht aan de vraag of er sprake was van een dualisme tussen lichaam en geest.
verschillende typen zielen
Volgens Aristoteles hebben alle levende dingen een ziel, maar hij maakt onderscheid in het type ziel dat ze hebben. Hij creëerde 3 verschillende niveaus van zielen op basis van het niveau van actualisatie dat de ziel van nature zou bevatten;
1. Nutritive soul: de laagste ziel en deze ziel hebben planten. Het kent 3 functies
a. Het in leven houden van de plant door voeding.
b. Het in standhouden van de plantensoort door reproductie.
c. Het aansturen van de groei.
2. Sensitive soul: iets complexere ziel en de ziel van dieren. Ze hebben dezelfde functies als planten, maar ook een bewustzijn van de omgeving. Deze ziel heeft ook sensaties, zoals pijn en plezier. Ook hebben dieren een verbeeldingsvermogen en geheugen en zijn ze gedreven door driften.
3. Rational soul: hoogste ziel en de ziel van mensen. Deze ziel bevat ook alle functies + ‘mind’; de capaciteit om te denken en om algemene kennis te hebben
psychologisch proces van kennisvergaring
- Zintuigelijke waarneming: perceptie is het startpunt van kennis. Het waarnemen heeft te maken met vormen, niet met materie. Als we bvb een standpunt zien, nemen we waar dat het voor een persoon staat, en niet de materie waaruit het standbeeld bestaat.
- De speciale zintuigen: zijn elk apart gespecialiseerd in het ontvangen van een bepaald soort info. Aristoteles verwierp de Vormen van Plato, maar stelde dat onze perceptie de vorm van een object oppikt zonder de materie. Alle opvallende perceptuele eigenschappen van een object worden hierbij simpelweg opgepikt door perceptie. Gemeenschappelijke eigenschappen vereisen daarentegen wel een oordeel, je moet bvb actief kijken om te zien of een voetganger aan de overkant van de straat een bekende is of niet.
- De innerlijke zintuigen: hebben te maken met de innerlijke sensaties. De info die wordt opgepikt door de gespecialiseerde zintuigen worden doorgegeven om vervolgens verder te verwerken. Dit wordt gedaan door de innerlijke zintuigen;
o Common sense: info komt in verschillende zintuigen binnen en de common sense bindt alle info tot 1 enkele mentale representatie van het object. De common sense zou opgeslagen zijn in het hart.
o Imagination: is betrokken bij het oordelen over wat een object is. De common sense zorgt samen met de imagination voor een interpretatie van de binnengekomen info. Basisfunctie: het mentaal kunnen voorstellen van een object dat niet aanwezig is. Door imagination weten we met welk object we te maken hebben en of het object bvb goed of slecht is.
o Memory: opslag van beelden die al eerder zijn gemaakt door de bovenste twee. Volgens Aristoteles bevat memory alleen beelden uit het huidige leven op aarde (in tegenstelling tot Plato). De organisatie van het geheugen is gebaseerd op associatie. Aristoteles noemde drie wetten van associatie; gelijkenissen, nabijheid en contrast. Beelden die gelijkenissen vertonen worden geassocieerd, evenals beelden van aaneengesloten gebeurtenissen en tegengestelde beelden. Hij keek ook naar de wet van causaliteit, waarbij causaal gelinkte gebeurtenissen de geheugenprestatie verbeteren.
Mind
Mind: rationele gedeelte van de menselijke ziel. Het komt alleen bij mensen voor. Het zorgt ervoor dat we kennis kunnen opdoen en abstract kunnen denken. Onderscheid tussen:
- Passieve geest: potentieel en zorgt voor het realiseren van kennis.
- Actieve geest: actueel en zorgt voor het proces van abstract denken.
Motivatie
Motivatie: elke vorm van actie gemotiveerd door een verlangen
- Dieren ‘appetite’; verwijst naar de motivatie om plezier te verkrijgen en pijn te vermijden. Dieren worden alleen aangestuurd door hun concepten van wat plezierig is en wat niet.
- Mensen ‘wish’; verwijst naar de motivatie om te doen wat op de lange termijn goed is of het meest voordelig. Mensen worden niet alleen aangestuurd door onplezierige stimuli, maar ook door morele factoren.
Ethiek
Aristoteles idee -> er is maar één juiste manier van leven. Dit baseerde hij op het feit dat ieder organisme/ object een natuurlijk doel in het leven heeft. Eudeamonia: het bloeien van de mens.
De ethiek van Aristoteles wijkt af van latere ethische systemen. Hij was meer gericht op karakter (vb wijs en dapper zijn) dan gedrag (vb niet stelen). Hij stuurde mensen aan om goed te zijn en goed te leven, niet om bepaalde regels op te volgen. Aristoteles zegt dat de mens van nature (phusis) een sociaal en politiek organisme is. Het natuurlijke leven voor mensen is om juist te leven in een maatschappij en menselijk bloeien is daarom afhankelijk van het leven in de juiste soort geordende samenleving (nomos).
De ideale samenleving van Aristoteles was een aristocratische versie van de Atheense polis die hij kende. Aristocratie is een regeringsvorm waarbij de heerschappij in handen is van de meest wijze en goede in de samenleving, de zogenaamde ‘aristocraten’. De burgers nemen deel aan het bestuur, maar de meeste staatsleden zijn geen burgers.