Passé Composé, La Maison D'être Flashcards
1
Q
Aller
A
Allé (gaan)
2
Q
Arriver
A
Arrivé (aankomen)
3
Q
Descendre
A
Descendu (uitstappen, naar beneden gaan)
4
Q
Devenir
A
Devenu (worden)
5
Q
Entrer
A
Entré (binnenkomen)
6
Q
Monter
A
Monté (naar boven gaan, klimmen)
7
Q
Mourir
A
Mort (sterven)
8
Q
Naître
A
Né (geboren worden)
9
Q
Partir
A
Parti (vertrekken)
10
Q
Passer
A
Passé (passeren)
11
Q
Rentrer
A
Rentré (terugkomen, thuiskomen)
12
Q
Rester
A
Resté ( blijven)
13
Q
Retourner
A
Retourné (terugkeren, omdraaien)
14
Q
Sortir
A
Sorti (naar buiten gaan, uitgaan)
15
Q
Tomber
A
Tombé (vallen)