Basis frans 2 Flashcards
De nacht
La nuit
De kamer
La chambre
Het bad
Le bain
De douche
La douche
Defect
En panne
Misschien
Peut-être
De echtgenoot
Le mari
Hij kan
Il peut
Haar, het ( zelfst)
La
Herstellen
Réparer
Waar?
Où?
Hier in de buurt
Par ici
Links
À gauche
Is het dat…
Est- ce que…?
Genoeg, voldoende
Assez
Niet slecht
Pas mal
Met melk
Au lait
Slechts, maar
Seulement
De credit card
La carte de crédit
Het ontbijt
Le petit déjeuner
Het gebak
Le gâteau
De gebakjes
Les gâteaux
Of
Ou
De (slag)room
La crème ( fraîche)
Koud
Froid
Heerlijk, schitterend
Superbe
Netjes
Propre
Schattig, bewonderenswaardig
Adorable
De rekening
L’addition
Er is
Il y a
Van… naar/tot
De… à
9 uur
Neuf heures
Te
Trop
En half, half…
Et demie
Goed, akkoord
D’accord
We nemen
Nous prenons
We kunnen
Nous pouvons
Nemen
Prendre
Kwart voor
Moins le quart
We zouden willen
Nous voudrions
Gaan
Aller
Morgen
Demain
Kwart over
Et quart
Ander
Autre
Moeilijk
Difficile
Daarna, vervolgens
Ensuite
Rechtdoor
Tout droit
U wenst
Vous désirez
Iets
Quelque chose
Hebt u de rekening alstublieft?
Vous avez l’addition, s’il vous plaît?
Hoe laat is het ontbijt?
C’est à quelle heure le petit déjeuner?
De telefoon is stuk
Le téléphone est en panne
Kan hij hem herstellen?
Peut-il le réparer?
Wij zouden graag wat eten
Nous voudrions manger quelque chose
We nemen het
Nous le/la prenons
Ik werk van 9 uur tot 6 uur
Je travaille de neuf heures à six heures
Is de kamer groot genoeg?
La chambre est assez grande?
Waar gaat u heen?
Où allez-vous?
Er zijn veel goedkope hotelletjes
Il y a beaucoup de petits hôtels pas chers
Er is altijd teveel werk op kantoor
Il y a toujours trop de travail au bureau
Waar zijn de toiletten?
Où sont les toilettes?
Iets te eten
Quelque chose à manger
Het spijt me
Je suis désolée
Ik ga winkelen
Je vais faire les courses
We moeten gaan naar…
Nous devons aller à
Tot hoe laat?
Jusqu’à quelle heure?
Mjn man kan hem misschien herstellen
Mon mari peut peut-être le reparer
We zouden morgen om kwart over 8 naar Nice willen gaan
Nous voudrions aller demain à huit heures et quart à Nice
Een week
Une semaine
Zij gaan
Ils/elles vont
Hoe laat zijn we op kantoor?
À quelle heure sommes-nous au bureau?
Ze gaan altijd naar het cafe om half 7
Ils vont toujours au café à six heures et demie
Er is geen baan zonder een computer
Il n’y a pas de poste sans un ordinateur
We nemen de Renault
Nous prenons la Renault
