Basis Frans 1 Flashcards
Jammer genoeg
Malheureusement
De plaatsen
Les places
Ik was
J’étais
Het werk
Le travail
Wat doet u? (Werk)
Que faites vous?
Ik werk
Je travaille
Computers
(Des) ordinateurs
Nu, tegenwoordig
Actuellement
Beter
Mieux
We waren
Nous étions
Een baan
Un poste
Ik heb … nodig
J’ai besoin de
Altijd
Toujours
Duur
Cher, chère
Feburari
Février
Maart
Mars
Mei
Mai
Juni
Juin
Augustus
Août
Ik ben in mei is parijs geweest
J’étais à Paris en mai
Ik werk bij Rover
Je travaille chez Rover
Ik heb een bank nodig
J’ai besoin d’une banque
Ik heb geen computer
Je n’ai pas d’ordinateur
Ik heb niet veel geld
Je n’ai pas beaucoup d’argent
Ik ben in mei naar toulouse geweest
J’étais à Toulouse en mai
Ik was in Parijs voor het werk
J’étais à Paris pour le travail
Ik was drie jaar in new york
j’étais trois ans à New York
Ik werk voor de bank
Je travaille pour la banque
Ik heb een goede baan
J’ai un bon poste
Ik heb geen groot huis
Je n’ai pas une grande maison
We hebben twee kinderen
Nous avons deux enfants
We zijn op vakantie
Nous sommes en vacances
Hebt u een telefoon?
Avez-vous un téléphone?
Ze heeft een vriendin
Elle a une amie
Is er een cafe hier?
Il y a un café par ici?
Om half negen
À huit heures et demie
Mijn ouders hebben een Rover
Mes parents ont une Rover
Wat doet u? Computers?
Que faites-vous? Des ordinateurs?
We hebben een heel dure computer
Nous avons un ordinateur très cher
Ik ben in Frankrijk
Je suis en France
Zeven maanden
Sept mois