Basis Frans 5 Flashcards
Retourticket
Aller-retour
Op weg
En route
Hoe, wat, excuseer?
Comment?
Langzaam
Lent(e), lentement
Enkele reis
Aller simple
Hij, het vertrekt
Il part
Het perron
Le quai
Snel
Vite
Niet-rokers
Non-fumeur
Hij rookt
Il fume
Daar
Là bas
Omdat
Parce que
Ik begrijp niet
Je ne comprends pas
Ik kom
Je viens
De halte/ het station
L’arrêt/ la station
Wachten / gewacht
Attendre / attendu
Hier is, daar is
Voilà
De ansichtkaart
La carte postale
De brief
La lettre
De brievenbus
La boîte aux lettres
Beneden
En bas
De foto
La photo
De kust
La côte
De zon
Le soleil
Deze, dit
Celui-ci, celle-ci
Vol
Plein(e)
Het ziekenhuis
L’hôpital
De wagen
La voiture
Tevreden
Content(e)
Ik hoop/ gehoopt
J’espère/espéré
Oud
Vieux, vieille
De eerste
Le premier, la première
De tweede
Le/la deuxième
De laatste
Le dernier, la dernière
De kaart
La carte
Het benzinestation
La station-service
De school
L’école
We komen
Nous venons
De hoofdweg
La rue principale
Naast
À côté
Het verkeerslicht
Le feu rouge
Als
Si
Het eind
La fin, le bout
De snelweg
L’autoroute
De benzine
L’essence
De liter
Le litre
De olie
L’huile
De motor
Le moteur
Warm(e)
Chaud(e)
De mobiele telefoon
Le téléphone mobile
De garage
Le garage
De regen
La pluie
De politie
La police
Kunt u langzamer praten?
Pouvez-vous parler plus lentement?
Twee retourtickets alstublieft
Deux billets aller-retour, s’il vous plaît
Twee plaatsen voor niet-rokers
Deux places pour non-fumeurs
Ik begrijp het niet
Je ne comprends pas
Waar is er een benzinstation?
Où y a-t-il une station-service?
Ik denk dat de wagen defect is
Je crois que la voiture est en panne
Het is niet duur omdat het oud is
Il n’est pas cher parce qu’il est vieux
Gaat de bus naar het station?
Ce bus va jusqu’à la gare?
Hoe laat vertrekt de trein?
À quelle heure part le train?
We komen van Nederland
Nous venons des Pays-Bas
Iemand op kantoor heeft me twee kaartjes gegeven
Quelqu’un du bureau m’a donné deux billets
We kunnen de bus nemen
Nous pouvons prendre le bus
Het had geregend
Il y avait de la pluie
Zonder hen
Sans eux
Voor hen
Pour eux
Hoe gaan ze naar Angleterre?
Comment vont-ils en
Angleterre?
Ben je tevreden met de school?
Vous êtes content de l’ecole?
Deze bus gaat maar tot Cannes
Ce bus va seulement à Cannes
Als we tot het einde gaan
Si nous allons jusqu’au bout
Het begint te regenen
Il commence à pleuvoir
