Moleculen van de cel Flashcards

1
Q

Polair

A

Als er ladingsverschil is binnen een molecuul, het is dan ook hydrofiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Apolair

A

Als er amper ladingsverschil is binnen een molecuul, het is dan ook hydrofoob

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Amfipatisch molecuul

A

Dit heeft zowel hydrofiele en hydrofobe kanten. Deze stoffen kunnen micellen vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Micel

A

Een structuur in water waarbij de hydrofiele koppen naar buiten steken en de hydrofobe staarten naar binnen, bijvoorbeeld lipiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Macromoleculen

A

Vetten, polysachariden, eiwitten en nucleïnezuren.
Ontstaan door condensatie (aan elkaar koppelen van monomeren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Covelente binding

A

Sterke binding waarbij er elektronen tussen moleculen worden gedeeld, ook wel een atoombinding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Zwakke bindingen

A
  1. Ionbindingen -> negatief en positief trekken elkaar aan
  2. Vanderwaalskracht -> aantrekkingskracht tussen deeltjes als bij elkaar in de buurt komen
  3. Hydrofobe interacties ->aantrekkingskrecht tussen hydrofobe stoffen
  4. Waterstofbruggen -> gevormd tussen polaire stoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vetzuren

A

Verzadigd = bevat geen dubbele koolstofbinding
onverzadigd = bevat wel een dubbele koolstofbinding
- op plaats van die dubbele binding maakt de keten een knik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

functie vetten

A
  • Opslag voor energie door vetten en vervolgens vetzuren af te breken in kleinere eenheden komt er energie vrij
  • Het vormt een celmembraan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Monosachariden -> CH2O (zie plaatje)

A

Aldoses bevatten aan het einde een aldehyde groep (CHO) -> glucose en ribose
Ketoses bevatten in het midden een keton (CO) -> fructose, ribulose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Glycosidic bond

A

Als monosachariden interacties met elkaar aan gaan en de hydroxylgroepen met elkaar reageren -> condensatie reactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Interactie monosachariden

A
  • Disachariden = 2 monosachariden aan elkaar, maltose, lactose en sacrose
  • Oligosachariden = 3-10 monosachariden aan elkaar
  • Polysachariden = meer dan 10 monosachariden aan elkaar. Glucogeen (bestaat uit alleen maar glucose)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Interactie monosachariden

A
  • Disachariden = 2 monosachariden aan elkaar, maltose, lactose en sacrose
  • Oligosachariden = 3-10 monosachariden aan elkaar
  • Polysachariden = meer dan 10 monosachariden aan elkaar. Glucogeen (bestaat uit alleen maar glucose)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Isomeren

A

Moleculen met dezelfde molecuulformule en een andere structuurformule. Zoals glucose, mannose en galactose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Gekoppelde macromoleculen

A

Glycolipide = oligosacharide aan lipide
Glycoproteïne = oligosacharide aan eiwit
Nucleoside = monosacharide aan base

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Algemene structuur van een aminozuur

A
  • Aminogroep (NH2)
  • Carboxylgroep (COOH)
  • alfa-koolstofatoom -> centrale atoom
  • Restgroep
17
Q

Primaire structuur

A

De aminozuurvolgorde waarbij de peptidebinding niet draaibaar is maar de R-groepen wel.
- N-terminus (waar aminogroep zit)
- C-terminus (waar carboxylgroep zit en nieuw aminozuur komt)

18
Q

Alfa-helix

A

Hierbij worden er waterstofbruggen gevormd tussen de carboxylgroep van n en de aminogroep van n+4.
Er zijn linkshandige (ergens uit) en rechtshandige (ergens in)

19
Q

Beta sheet

A

Waterstofbruggen worden gevormd tussen naast elkaar liggende peptideketens.
Parallel -> N-termini ligt dezelfde richting op
Anti-parallel -> N-termini liggen verschillende kanten op

20
Q

Sterische hindering

A

Hierbij zorgen zijketens van aminozuren ervoor dat bepaalde structuren niet kunnen worden gevormd doordat atomen in de weg zitten

21
Q

Tertiaire structuur

A

Ruimtelijke structuur wordt bepaald door de manier waarop een eiwit gevouwen wordt.
- Eiwitdomein = segmenten met verschillende vouwingen
- Pocket = actieve plaats binnen een eiwit
- Superhelix = in elkaar gedraaide alfa-helices

22
Q

Quaternaire structuur

A

Multisubunit-eiwitten -> hierin hebben eiwitten los geen functie maar enkel in een complex
Grote affiniteit als eiwitten goed in elkaar passen en veel zwakke bindingen hebben

23
Q

Fosforylering

A

Kinase zet fosfaatgroep aan restgroep, hierdoor kan activiteit veranderen. Fosfatase doet het omgekeerde.
Gebeurd enkel op serines, threonines en tyrosines (deze hebben een OH-groep voor fosfaat)

24
Q

GTP-ase

A

Kan GTP binden en wanneer dit aan een GTP-binding protein zit is het eiwit actief.
Als het in GDP is omgezet (komt er energie vrij) en is het eiwit inactief