Moleculen van de cel Flashcards
Polair
Als er ladingsverschil is binnen een molecuul, het is dan ook hydrofiel
Apolair
Als er amper ladingsverschil is binnen een molecuul, het is dan ook hydrofoob
Amfipatisch molecuul
Dit heeft zowel hydrofiele en hydrofobe kanten. Deze stoffen kunnen micellen vormen
Micel
Een structuur in water waarbij de hydrofiele koppen naar buiten steken en de hydrofobe staarten naar binnen, bijvoorbeeld lipiden
Macromoleculen
Vetten, polysachariden, eiwitten en nucleïnezuren.
Ontstaan door condensatie (aan elkaar koppelen van monomeren)
Covelente binding
Sterke binding waarbij er elektronen tussen moleculen worden gedeeld, ook wel een atoombinding
Zwakke bindingen
- Ionbindingen -> negatief en positief trekken elkaar aan
- Vanderwaalskracht -> aantrekkingskracht tussen deeltjes als bij elkaar in de buurt komen
- Hydrofobe interacties ->aantrekkingskrecht tussen hydrofobe stoffen
- Waterstofbruggen -> gevormd tussen polaire stoffen
Vetzuren
Verzadigd = bevat geen dubbele koolstofbinding
onverzadigd = bevat wel een dubbele koolstofbinding
- op plaats van die dubbele binding maakt de keten een knik
functie vetten
- Opslag voor energie door vetten en vervolgens vetzuren af te breken in kleinere eenheden komt er energie vrij
- Het vormt een celmembraan
Monosachariden -> CH2O (zie plaatje)
Aldoses bevatten aan het einde een aldehyde groep (CHO) -> glucose en ribose
Ketoses bevatten in het midden een keton (CO) -> fructose, ribulose
Glycosidic bond
Als monosachariden interacties met elkaar aan gaan en de hydroxylgroepen met elkaar reageren -> condensatie reactie
Interactie monosachariden
- Disachariden = 2 monosachariden aan elkaar, maltose, lactose en sacrose
- Oligosachariden = 3-10 monosachariden aan elkaar
- Polysachariden = meer dan 10 monosachariden aan elkaar. Glucogeen (bestaat uit alleen maar glucose)
Interactie monosachariden
- Disachariden = 2 monosachariden aan elkaar, maltose, lactose en sacrose
- Oligosachariden = 3-10 monosachariden aan elkaar
- Polysachariden = meer dan 10 monosachariden aan elkaar. Glucogeen (bestaat uit alleen maar glucose)
Isomeren
Moleculen met dezelfde molecuulformule en een andere structuurformule. Zoals glucose, mannose en galactose
Gekoppelde macromoleculen
Glycolipide = oligosacharide aan lipide
Glycoproteïne = oligosacharide aan eiwit
Nucleoside = monosacharide aan base
Algemene structuur van een aminozuur
- Aminogroep (NH2)
- Carboxylgroep (COOH)
- alfa-koolstofatoom -> centrale atoom
- Restgroep
Primaire structuur
De aminozuurvolgorde waarbij de peptidebinding niet draaibaar is maar de R-groepen wel.
- N-terminus (waar aminogroep zit)
- C-terminus (waar carboxylgroep zit en nieuw aminozuur komt)
Alfa-helix
Hierbij worden er waterstofbruggen gevormd tussen de carboxylgroep van n en de aminogroep van n+4.
Er zijn linkshandige (ergens uit) en rechtshandige (ergens in)
Beta sheet
Waterstofbruggen worden gevormd tussen naast elkaar liggende peptideketens.
Parallel -> N-termini ligt dezelfde richting op
Anti-parallel -> N-termini liggen verschillende kanten op
Sterische hindering
Hierbij zorgen zijketens van aminozuren ervoor dat bepaalde structuren niet kunnen worden gevormd doordat atomen in de weg zitten
Tertiaire structuur
Ruimtelijke structuur wordt bepaald door de manier waarop een eiwit gevouwen wordt.
- Eiwitdomein = segmenten met verschillende vouwingen
- Pocket = actieve plaats binnen een eiwit
- Superhelix = in elkaar gedraaide alfa-helices
Quaternaire structuur
Multisubunit-eiwitten -> hierin hebben eiwitten los geen functie maar enkel in een complex
Grote affiniteit als eiwitten goed in elkaar passen en veel zwakke bindingen hebben
Fosforylering
Kinase zet fosfaatgroep aan restgroep, hierdoor kan activiteit veranderen. Fosfatase doet het omgekeerde.
Gebeurd enkel op serines, threonines en tyrosines (deze hebben een OH-groep voor fosfaat)
GTP-ase
Kan GTP binden en wanneer dit aan een GTP-binding protein zit is het eiwit actief.
Als het in GDP is omgezet (komt er energie vrij) en is het eiwit inactief