Hoorcollege 5 - Weefselvorming en Homeostase Flashcards
Kenmerken epitheel
- 99% van het epitheel zijn cellen
- heeft geen eigen doorbloeding’
- Communiceren via contact-dependend signaal
- Zijn polair
- Basale lamina bestaat uit collageen type 4
- Weinig ECM
Stratum lucidum
Ondoordringbare laag waar vet komt wat in de stratum granulosum geproduceerd wordt. Dit maakt het ondoordringbaar
Pseudomeerlalgig trilhaarepitheel
Binnenbekleding van de luchtwegen met slijmbekercellen.
Ze zijn aanwezig om de slijm een richting op te laten gaan
Hoog cilindrisch darmepitheel
Zitten in de dunne darm en zitten op de basale lamina waar ook de celkernen zitten
Lamina propria onder de basale lamina
Klierweefsel (ontstaat uit epitheel)
Exocrien = melk, zweet en talgklieren. Ontstaat uit laagje kubisch epitheel waar een instulping komt na delingen en hieruit ontstaat een buis met ductcellen product wordt aan lumen afgegeven
Endocrien = hormoonklieren. Begint het zelfde maar de ductcellen verdwijnen langzaam waardoor bloedvaatjes door ket klompje kunnen en stof aan de bloedbaan wordt afgegeven
Bindweefsel
ECM overheerst en bevat collagee, elastine en proteoglycanen. Bevat ook fibroblasten (bevatten veel RER en maakt bovenbebenoemde stoffen) en macrofagen
Gevarieerde vormen van collageen
1) fijnmatig vlechtweek in de basale lamina (collageen type 4)
2) Gelatineuze weefselvloeitsof in het oog
3) In beenmineraal in botten, huid en pezen type 1 -> defect hierin Ehlers-Danlos (losse huid)
4) Collageen type 2 in kraakbeen
Elastine
Wordt door fibroblasten geproduceerd.
In rust opgekruld door zwavelbruggen en als een weefsel uitrekt zorgt het voor terugvering. Belangrijk in de huid en aorta-wand
Proteoglycanen
Macromoleculen die bestaan uit GAG’s en core eiwitten, die covalent verbonden zijn en de core eiwit is weer verbonden met een centrale GAG.
Glycosaminoglycanen (GAG’s)
Lange, negatief geladen suikerketens die positieve ladingen zoals natrium en H2O aantrekken.
Tight junctions (zonula occludens)
Vormen banden aan de apicale kant an de epitheelcel, zodat er geen moleculen van het lumen naar het ECM kan en andersom
Desmosomen (macula adherens)
Vormen verbindingen tussen cellen. Worden gevormd door cadherinemoleculen en deze zijn via linkereiwitten met intermediaire filamenten verbonden
Adherens junctions (zonula adherens)
Vormen band om de cellen en zijn verbonven aan actine filamenten (zitten nét onder het plasmamembraan). Zijn ook via cadherine moleculen verbonden aan elkaar
Gap junctions
Vormen chemische verbinding. Connexine-eiwitten bestaande uit 6 subunits zorgen voor knaaltjes waardoor kleine sotffen enionen gtransporteerd kunnen worden
Hemidesmosmen
Zetten epitheelcellen aan de basale lamina vast, integrines maken de verbinding met intermediaire filamenten