Hoorcollege 6 - CML en tumorpathologie Flashcards

1
Q

Carcinoma in situ

A

Een ernstige dysplasie van epitheel, dat over de hele breedt van het epitheel ligt maar nog niet door de basaalmembraan heen is.
- Hooggradige dysplasie wat nog niet invasief is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kenmerken benigne

A
  • Intact en egaal oppervlak
  • Scherp begrensd
  • Groeit naar buiten/ boven
  • Niet destructief (tast omliggend weefsel niet aan)
  • Homogene binnenkant
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Maligne kenmerken

A
  • Uiterlijk = invasief, grillige grenzen en binnenkant is niet homogeen
  • Invasieve groei = desmoplastisch stroma (weefsel rondom reageert op tumor) en angioinvasie (tumor ligt in bloed- of lymfevat)
  • Metastering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Metastering

A

Alle maligne tumoren moeten behandeld worden vanwege invasieve groei, ookal metasteren niet alle malgine tumoren:
- Glioom (hersentumor)
- Basaalcelcarcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Histologische kenmerken die vaker te zien zijn bij malgine tumoren

A
  1. Differentiatie (weefsel lijkt niet meer op oud weefsel)
  2. Pleiomorfie = cellen hebben allemaal andere grootte of vorm
  3. Afwijkende kernmorfologie = hyperchromasie (donkere kleuring kernen), nucleoli en verstoorde kern-cytoplasma ratio
  4. Delingsactiviteit
  5. Necrose
  6. Verlies van architectuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Naamgeving

A
  1. Epitheel kwaadaardig = -carcinoom
  2. Mesenchym kwaadaardig = -sarcoom
  3. goedaardig = -oom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vetweefsel

A

goed = Lipoom
kwaad = liposarcoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bindweefsel

A

goed = Fibroom
kwaad = Fibrosarcoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bot

A

goed = Osteoom
kwaad = Osteosarcoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

kraakbeen

A

Goed = Chondroom
kwaad = Chondrosarcoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Glad spierweefsel

A

Goed = Leiomyoom
Kwaad = Leiomyosarcoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Dwarsgestreept spierweefsel

A

Goed = Rhabdomyoom
Kwaad = Rhabdomyosarcoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Endotheel

A

Goed = Angioom
Kwaad = Angiosarcoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Naamgeving epitheel Benigne

A
  • Vingervormige uitstulpsels -> Papilloom
  • Buisvormende -> Adenoom
  • Cystevormend -> Cystadenoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Naamgeving epitheel maligne

A

epitheeltype + carcinoom
- Plaveiselcelcarcinoom
- Basaalcelcarcinoom
- Urotheelcelcarcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Uitzonderingn=en op naamgeving

A
  • Lymfoom = kwaadaardige proliferatie van lymfocyten
  • Leukemie = kwaadaardige populatie bloedcellen met circulatie in bloed of beenmerg
  • Mesothelioom = kwaadaardige proliferatie van mesotheel
  • Melantoom = Kwaadaardige proliferatie van melanocyten
  • Glioom = neoplasie van glia cellen (kan kwaadaardig zijn)
17
Q

Gemixte tumoren

A
  • Fibroadenoom = beingne tumor van bind- en klierweefsel in de borst
  • Pleimorf adenoom = benigne speekselkliertumor met epitheliale en mesenchymale componenten
  • Teratoom = tumor met cellen van meer dan 1 kiemlaag
18
Q

Sacromatoïde gedifferentieerd carcinoom

A

Malgine epitheliale tumor die zo ernstig gedifferentieerd is dat het eruit ziet als een mesenchymale tumor. Grenzen van basale membranen zijn hier moeilijk te zien

19
Q

APC

A

Tumorsuppressorgen waarvan beide allelen gemuteerd moeten zijn om het gen inactief te maken (altijd bij tumorsuppressorgenen)
Mensen die vroegtijdig dikke darm kanker krijgen hadden waarschijnlijk al 1 inactief APC.
- Mutatie in het gen voor APC is de oorzaak van 60% van dikke darm kanker

20
Q

Metastasering tumor

A

1) Tumor moet zich los krijgen van het oorspronkelijke tumorweefsel
2) Hij moet door het basale membraan en door het ECM
3) Hij moet het bloedvat betreden en hier niet door een lymfocyt afgebroken worden
4) Moet het bloedvat weer uitgaan en zich daar in een nieuw weefsel vestigen en bloedtoevoer krijgen

21
Q

Chronische Myeloïde Leukemie (CML)

A

Stamcelziekte indoor een defect in een multipotente hemapoëtische stamcel. Maar enkel de myeloïde stamcellijn wordt aangetast, met name die voor granulocyten.
Symptomen:
- Geelzucht
- Afvallen en vermindere eetlust
- Vermoeidheid

22
Q

Normale hematopoëse

A

Multipotente hematopoëtische stamcel kan mueloïde (granulocyten) en lymfoïde (lymfocyten) stamcellen worden.

23
Q

Targeted therapy

A

De behandeling van kanker die vaak werkt op het remmen van losgeslagen oncogenen

24
Q

Genen CML

A

Er is hier sprake van translocatie;
- Chromosoom 9 en 22 wisselen DNA uit waardoor een Phildelphia chromosoom ontstaat
- 9 wordt langer en 22 korter
- Bcr (van 22) fuseert met Abl (van 9)

25
Q

Abl

A

Een tyrosinekinase waarvan het uiteindelijke effect celproliferatie is. Normaliter is het opgevouwen en dus inactief. Pas als het actief is kan het ATP en een substraatgroep binden en celdeling stimuleren

26
Q

Bcr-Abl

A

Door binding aan Bcr verliest Abl zijn N-groep (cruciale rol bij vouwing), waardoor het niet goed kan vouwen en altijd actief is.
Het kan gebonden aan ATP een substraat binden en activeren wat voor celdeling zorgt.
Bcr-Abl is het oncogen wat tot CML leidt

27
Q

Gleevec

A

Remt Bcr-Abl kinase door op de plek van ATP te binden zodat Bcr-Abl niet geactiveerd kan worden . De ziekte wordt hier helaas niet mee genezen, omdat de mutatie nog steeds aanwezig is.

28
Q

Resistentie tegen Gleevec

A

Een mutatie op de binding-site van ATP zorgt ervoor dat Gleevec minder goed kan binden hier en ATP weer kan binden.
Oplossing is allosterische remmer die de conformatie verandert van Bcr-Abl waardoor het substraat niet goed kan binden