les7 Flashcards
1
Q
Scribere
A
schrijven
2
Q
posse
A
kunnen
3
Q
puella
A
meisje
4
Q
inquit
A
zegt (hij)
5
Q
solus
A
alleen
6
Q
-que
A
en
7
Q
accidere
A
gebeuren
8
Q
contentus
A
+abl. = tevreden (met)
9
Q
convenire
A
samenkomen
10
Q
debere
A
moeten, hoeven
11
Q
sic
A
zo, als volgt
12
Q
orare
A
bidden (tot), smeken, vragen
13
Q
dare
A
geven
14
Q
liberare
A
+abl. = bevrijden (van)
15
Q
tamen
A
toch, echter