les4 Flashcards
vita
leven
circus
circus, renbaan
saepe
vaak, dikwijls
laudare
prijzen
delibereare
nadenken(over)
quantus
hoe/wat groot, hoe/wat veel
quod
hoe/wat veel
aedificium
gebouw
vicus
steeg, straatje
clamor
geschreeuw, kreet
dominus
meester, heer
domina
meesteres
mercator
koopman
vinum
wijn
domum
gift, geschenk
poscere
verlangen, eisen
tantus
zo groot, zo veel
sustinére
Uithouden, verdragen
iuvat me
het doet me plezier, ik vind het leuk/prettig
inter
tussen, onder, te midden van
hora
uur
per
door(heen), over(heen)
ambulare
wandelen
ad
naar
accedere
Komen (naar)
petere
gaan naar, vragen, verlangen
negare
ontkennen, weigeren
sed
maar
ridére
lachen, uitlachen, lachen om
habére
hebben, houden
unus
één
donare
geven
studére
studeren, willen
in
in, naar
fortuna
geluk
currere
hardlopen, rennen