les14 Flashcards
antiquus
oud
Graecus
griek, grieks
oppugnare
belegeren, bestormen
trans
+acc over (… heen)
mare
maris o zee
dux
ducis leider, aanvoerder, veldheer
troianus
trojaan, trojaans
decem
tien
summus
googst, grootst
expugnare
veroveren, innemen
ipse
zelf
moenia
moenium o mv (stads)muren
turris
turris v toren
delere
delevi,deletus verwoesten,vernietigen
monere
waarschuwen, aansporen, aanraden,herinneren
comes
comitis begeleider, metgezel
voluntas
voluntatis v wil
ventus
wind
adversus
tegenover(staand)
regio
regionis streek, gebied
agitar
drijven, voortdrijven, opdrijven
Carthago
Carthaginis Carthago
coniunx
coniugis echtgenoot, echtgenote
fuga
vlucht
capessere
Capessivi, capessitus grijpen, pakken
vix
mnouwelijks
probus
rechtschapen
animal
animalis levend wezen, dier
caelum
hemel
tandem
eindelijk, uiteindelijk, ten slotte, (bij imp.) toch
sustinere
uithouden, verdragen, volhouden, weerstaan, standhouden (tegen)