les10 Flashcards
1
Q
tragoedia
A
tragedie, treurspel
2
Q
profecto
A
werkelijk, inderdaad
3
Q
magnus
A
groot, belangrijk
4
Q
sumere
A
nemen {pf: sumpsi}
5
Q
materia
A
materiaal, onderwerp
6
Q
superbia
A
hoogmoed, trots
7
Q
postquam
A
nadat
8
Q
copia
A
voorraad, overvloed
9
Q
copiae
A
troepen {MV}
10
Q
vincere
A
overwinnen, verslaan {pf: vici}
11
Q
triumphus
A
triomftocht
12
Q
ubi
A
waar, zodra, toen
13
Q
plebs
A
plebis = lagere volk, volk {v}
14
Q
movere
A
bewegen, beïnvloeden, opwekken, ontroeren {pf: movi}
15
Q
patria
A
vaderland