les10 Flashcards
tragoedia
tragedie, treurspel
profecto
werkelijk, inderdaad
magnus
groot, belangrijk
sumere
nemen {pf: sumpsi}
materia
materiaal, onderwerp
superbia
hoogmoed, trots
postquam
nadat
copia
voorraad, overvloed
copiae
troepen {MV}
vincere
overwinnen, verslaan {pf: vici}
triumphus
triomftocht
ubi
waar, zodra, toen
plebs
plebis = lagere volk, volk {v}
movere
bewegen, beïnvloeden, opwekken, ontroeren {pf: movi}
patria
vaderland
relinquere
achterlaten, verlaten {pf: reliqui}
adiuvare
helpen {pf: adiuvi}
bellum
oorlog
parare
voorbereiden, gereedmaken
satis
genoeg, voldoende {bijv.}
accusare
aanklagen, beschuldigen
prodere
verraden {pf: prodidi}
circumdare
omgeven, omsingelen {pf: circumdedi}
fingere
vormen, bedenken {pf:finxi}
legio
legionnis = legioen {v}
pellere
verdrijven, verslaan {pf: pepuli}
miles
militis = soldaat, militair
caedere
neerslaan, doden {pf: cecidi}
discere
leren {pf: didici}
comprehendere
grijpen, begrijpen {pf: comprehendi}
etiamsi
ook al
ad
naar, tot, tegen {+acc.}
vituperare
afkeuren, kritiek leveren, bekritiseren