les16 Flashcards
mors
mortis dood {vrouwelijk}
navis
navis schip {vrouwelijk}
vates
vatis ziener;zieneres;profeet;profetes
sedes
sedis zitplaats; zetel; stoel; woonplaats woning {vrouwelijk}
beatus
gelukkig
sors
sortis lot {vrouwelijk}
gens
gentis geslacht; stam; volk {vrouwelijk}
anima
adem; ziel; leven
monstrare
tonen; aanwijzen; wijzen
lux
lucis licht {vrouwelijk}
fatum
lot; noodlot
docere
onderwijzen; informeren {+2 acc; iemand iets onderwijzen, iemand over iets informeren}
ille, illa, illud
die;dat
regnare
koning zijn; heersen; regeren; regeren over {+ genitivus}
arx
arcis burcht {vrouwelijk}
mons
montis berg {mannelijk}
ponere
plaatsen; neerzetten; zetten; leggen; neerleggen {posui, positus}
urbs
urbis stad {vrouwelijk}
iam
al; reeds; spoedig; weldra
prodere
onthullen; meedelen; overleveren; verraden
dicere
zeggen; spreken; noemen; bedoelen
primus
eerst
finis
finis grens; einde; doel {mannelijk}
orbis
orbis kring; kringloop { mannelijk}
orbis terrarum
de aarde; de wereld
superbus
hoogmoedig; trots
civitas
civitatis staat {vrouwelijk}
auctor
auctoris dader; aanstichter; stichter; stamvader;schrijver
parere
gehoorzamen {+ dativus}
imperium
macht; heerschappij; rijk; gebed;bevel
iustus
rechtvaardig
parcere
sparen {+ dat, peperci}
admonere
waarschuwen; raadgeven; aansporen; herinneren
memoria
geheugen; herinnering
litterae
brief; wetenschap {vrouwelijk meervoud}