les16 Flashcards

1
Q

mors

A

mortis dood {vrouwelijk}

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

navis

A

navis schip {vrouwelijk}

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vates

A

vatis ziener;zieneres;profeet;profetes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

sedes

A

sedis zitplaats; zetel; stoel; woonplaats woning {vrouwelijk}

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

beatus

A

gelukkig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

sors

A

sortis lot {vrouwelijk}

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

gens

A

gentis geslacht; stam; volk {vrouwelijk}

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

anima

A

adem; ziel; leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

monstrare

A

tonen; aanwijzen; wijzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

lux

A

lucis licht {vrouwelijk}

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

fatum

A

lot; noodlot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

docere

A

onderwijzen; informeren {+2 acc; iemand iets onderwijzen, iemand over iets informeren}

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ille, illa, illud

A

die;dat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

regnare

A

koning zijn; heersen; regeren; regeren over {+ genitivus}

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

arx

A

arcis burcht {vrouwelijk}

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

mons

A

montis berg {mannelijk}

17
Q

ponere

A

plaatsen; neerzetten; zetten; leggen; neerleggen {posui, positus}

18
Q

urbs

A

urbis stad {vrouwelijk}

19
Q

iam

A

al; reeds; spoedig; weldra

20
Q

prodere

A

onthullen; meedelen; overleveren; verraden

21
Q

dicere

A

zeggen; spreken; noemen; bedoelen

22
Q

primus

A

eerst

23
Q

finis

A

finis grens; einde; doel {mannelijk}

24
Q

orbis

A

orbis kring; kringloop { mannelijk}

25
Q

orbis terrarum

A

de aarde; de wereld

26
Q

superbus

A

hoogmoedig; trots

27
Q

civitas

A

civitatis staat {vrouwelijk}

28
Q

auctor

A

auctoris dader; aanstichter; stichter; stamvader;schrijver

29
Q

parere

A

gehoorzamen {+ dativus}

30
Q

imperium

A

macht; heerschappij; rijk; gebed;bevel

31
Q

iustus

A

rechtvaardig

32
Q

parcere

A

sparen {+ dat, peperci}

33
Q

admonere

A

waarschuwen; raadgeven; aansporen; herinneren

34
Q

memoria

A

geheugen; herinnering

35
Q

litterae

A

brief; wetenschap {vrouwelijk meervoud}