les1 Flashcards
2
Q
ave
A
gegroet! Hallo!
3
Q
populus
A
volk
4
Q
clamat
A
(hij) roept, (hij) schreeuwt
5
Q
et
A
en, ook
6
Q
valde
A
zeer
7
Q
gaudet
A
(hij) verheugt zich, (hij) is blij
8
Q
nam
A
want, namelijk
9
Q
modo
A
zojuist, juist
10
Q
imperator
A
veldheer, Keizer
11
Q
intrat
A
(hij) komt binnen, (hij) gaat binnen
12
Q
consul
A
consul
13
Q
tribunus
A
tribuun
14
Q
pater
A
vader
15
Q
nunc
A
nu
16
Q
turba
A
menigte