Bv Flashcards
opus
operis, werk, bouwwerk {o}
a/ab
van(af), door {+abl. bij passivum}
aedificare
bouwen, oprichten
fortuna
lot, geluk
quam
hoe, als
amare
verliefd zijn, beminnen, houden van
laedere
beledigen, kwetsen {pf: laesi, laesus}
gignere
verwekken, baren, voortbrengen {pf: genui, genitus}
numerus
getal, aantal, menigte
exponere
uitstallen, uiteenzetten, te vondeling leggen {pf: exposui, expositus}
lupos
wolf
lupa
wolfin
servare
redden, behouden
tempus
temporis, tijd {o}
appropinquare
naderen, eraan komen {+dat.}
pastor
herder {-oris}
nomen
nominis, naam {o}
diu
lange tijd, lang
forte
toevallig {bijw.}
avus
grootvader
frater
fratris, broer
regnum
rijk, koninkrijk, heerschappij
scelus
sceleris misdaad, misdrijf {o}
iniuria
onrecht(vaardigheid)
agmen
agminis troep, schare, stoet {o}
propinquus
naburig, nabijgelegen
reddere
teruggeven {pf: reddidi, redditus}
condere
stichten, bouwen {pf: condidi, conditus}
decernere
besluiten {pf: decrevi, decretus}
tradere
overgeven, overdragen, overleveren {pf: tradidi, traditus}
irridere
uitlachen, bespotten {pf: irrisi, irrisus}
lacessere
prikkelen, uitdagen {pf: lacessivi, lacessitus}
mutare
veranderen
asper
ruw, ruig, scherp, hard, grof, streng
clarus
duidelijk, helder, luid, beroemd
Romam
naar/in Rome {acc.}
antiquus
oud
Graecus
griek, grieks
oppugnare
belegeren, bestormen
trans
+acc over (… heen)
mare
maris o zee
dux
ducis leider, aanvoerder, veldheer
troianus
trojaan, trojaans
decem
tien
summus
googst, grootst
expugnare
veroveren, innemen
ipse
zelf
moenia
moenium o mv (stads)muren
turris
turris v toren
delere
delevi,deletus verwoesten,vernietigen
monere
waarschuwen, aansporen, aanraden,herinneren
comes
comitis begeleider, metgezel
voluntas
voluntatis v wil
ventus
wind
adversus
tegenover(staand)
regio
regionis streek, gebied
agitar
drijven, voortdrijven, opdrijven
Carthago
Carthaginis Carthago
coniunx
coniugis echtgenoot, echtgenote
fuga
vlucht
capessere
Capessivi, capessitus grijpen, pakken
vix
mnouwelijks
probus
rechtschapen
animal
animalis levend wezen, dier
caelum
hemel
tandem
eindelijk, uiteindelijk, ten slotte, (bij imp.) toch
sustinere
uithouden, verdragen, volhouden, weerstaan, standhouden (tegen)
porta
poort
patere
openstaan
castra
castrorum o mv legerkamp
imprimis
vooral
equus
paard
srupere
versteld staan, bewonderen
votum
gebed, offergave
putare
denken, menen, beschouwen als
praecipitare
storten
cogitare
denken, bedenken, overwegen
accurare
accurri, accursum komen aanrennen, rennen naar
sacerdos
sacerdotis priester, priesteres
procul
ver (weg), van verre
credere
+dat credidi, creditus geloven, vertrouwen
carere
+abl niet hebben, vrij zijn van,missen
nescire
niet weten
prudentia
weisheid, slimheid
praestare
+dat (+abl) praedistiti, praestitus overtreffen(in)
constare
bestaan, vaststaan, bekend zijn
fraus
fradis v bedrog
latere
verborgen zijn, zich stilhouden
ad
+acc naar, tot, tegen, bij , trekken, slepen
trahere
traxi, tractus trekken, slepen
negare
ontkennen, weigeren, daggen dat niet
silva
bos, woud
misericordia
medelijkden
apparare
verschijnen, blijken, duidelijk zijn
oraculum
orakel
statuere
Statui, statutus plaatsen, bouwenvaststellen, besluiten
affirmare
verzekeren, beweren
mittere
misi, missus zenden, sturen
opprimere
Oppressi, oppressus onderdrukken, overweldigen
punire
(be) straffen
mors
mortis dood {vrouwelijk}
navis
navis schip {vrouwelijk}
vates
vatis ziener;zieneres;profeet;profetes
sedes
sedis zitplaats; zetel; stoel; woonplaats woning {vrouwelijk}
beatus
gelukkig
sors
sortis lot {vrouwelijk}
gens
gentis geslacht; stam; volk {vrouwelijk}
anima
adem; ziel; leven
monstrare
tonen; aanwijzen; wijzen
lux
lucis licht {vrouwelijk}
fatum
lot; noodlot
docere
onderwijzen; informeren {+2 acc; iemand iets onderwijzen, iemand over iets informeren}
ille, illa, illud
die;dat
regnare
koning zijn; heersen; regeren; regeren over {+ genitivus}
arx
arcis burcht {vrouwelijk}
mons
montis berg {mannelijk}
ponere
plaatsen; neerzetten; zetten; leggen; neerleggen {posui, positus}
urbs
urbis stad {vrouwelijk}
iam
al; reeds; spoedig; weldra
prodere
onthullen; meedelen; overleveren; verraden
dicere
zeggen; spreken; noemen; bedoelen
primus
eerst
finis
finis grens; einde; doel {mannelijk}
orbis
orbis kring; kringloop { mannelijk}
orbis terrarum
de aarde; de wereld
superbus
hoogmoedig; trots
civitas
civitatis staat {vrouwelijk}
auctor
auctoris dader; aanstichter; stichter; stamvader;schrijver
parere
gehoorzamen {+ dativus}
imperium
macht; heerschappij; rijk; gebed;bevel
iustus
rechtvaardig
parcere
sparen {+ dat, peperci}
admonere
waarschuwen; raadgeven; aansporen; herinneren
memoria
geheugen; herinnering
litterae
brief; wetenschap {vrouwelijk meervoud}
capere
capio grijpen, pakken, nemen, innemen, gevangennemen cepi captus
recipere
recipio opnemen, ontvangen recepi receptus
se recipere
zich terugtrekken