Les 9 Flashcards

1
Q

Wat introduceerde Lacan in zijn oeuvre?

A

Meerdere modellen en formules om kernconcepten uit de psychoanalyse op een logisch-structurele manier te denken.

Kernconcepten omvatten drift, onbewuste, identificatie, en overdracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat betekent ‘niet-imaginaire’ in de context van Lacan’s werk?

A

Vermijden dat er al te sterk narratieve en inhoudelijk ingevulde ideeën centraal staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat legt Lacan de nadruk op in zijn modellen?

A

Patronen en verhoudingen door flexibele modellen te ontwikkelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke invloeden zijn zichtbaar in Lacan’s eerste schema’s?

A

Fysica, cybernetica en structuralisme van Claude Lévi-Strauss.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe evolueerden Lacan’s modellen na verloop van tijd?

A

Ze werden sterker op de logica georiënteerd en meer mathematisch van aard.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het L-schema?

A

Een belangrijk model uit de jaren 1950 dat de symbolische plek van het onbewuste weergeeft en het eigene van de psychoanalytische overdracht denkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is overdracht volgens Freud?

A

De karakteristieke relatie tussen psychoanalyticus/therapeut en analysant/patiënt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Van wanneer tot wanneer hield Lacan een seminarie in Parijs?

A

Van 1950 tot 1980.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wie waren de eerste deelnemers van Lacan’s seminarie?

A

Collega’s in besloten kring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wanneer werd Lacan’s onderwijs publiek toegankelijk?

A

Vanaf 1953-1954.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurde er met de bijeenkomsten van Lacan’s seminaries vanaf 1953-1954?

A

Ze werden getranscribeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geef het symmetrische schema van Lacan met de 4 elementen

A

Dit is een symmetrisch schema met 4 elementen:
- $, symbool voor het subject
- A, symbool voor de symbolische Ander
- a, symbool voor de imaginaire ander
- a’, symbool voor het ‘ik’/ego

Het schema is zo opgebouwd dat de 2 rechtse elementen verwijzen naar aspecten die men ontmoet in de sociale band, terwijl de 2 linkse elementen verwijzen naar wat er binnen de sociale band opduikt langs mijn kant. Verder omvat het schema ook het spanningsveld tussen het Imaginaire en het Symbolische. Lacan beeldt deze af als twee dimensies die elkaar doorkruisen maar desalniettemin haaks op elkaar staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat stelt Lacan in zijn artikel D’une question préliminaire à tout behandeling van de psychose?

A

Elke symptoomervaring confronteert ons met het Andere in onszelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er met iemand die lijdt aan klinische symptomen volgens Lacan?

A

Die persoon botst op een ervaringsgegeven dat het gevoel van zelfcontrole ondermijnt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe ervaart iemand met symptomen zijn of haar situatie?

A

Als een relatief machteloze toeschouwer die botst op het andere in zichzelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom kan ik-gerelateerd denken niet neutraliseren wat vervelend en verwarrend is?

A

Omdat het niet in staat is om het andere in mezelf te neutraliseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat koppelt de ervaring van het andere in mezelf aan volgens Lacan?

A

De psychoanalyse aan het Andere dat tot uiting komt via het onbewuste weten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een centrale hypothese van de psychoanalyse?

A

Het andere van het symptoom wijst op het Andere van het onbewuste.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat leren we kennen wanneer we contextueel en associatief spreken over symptomen?

A

Het onbewuste weten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe is het onbewuste volgens Lacan georganiseerd?

A

Talig georganiseerd: ‘L’inconscient est structuré comme un langage’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Betekent het dat het onbewuste volledig samenvalt met het Symbolische?

A

Nee, er zijn ook imaginaire en reële componenten aan het onbewuste.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat heeft het onbewuste volgens Lacan?

A

Een symbolische structuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat kunnen we doen met manifestaties van het onbewuste?

A

Ze lezen volgens een betekenaarslogica.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat wordt er opzijgeschoven door ego-gerelateerde afweer?

A

De dimensie van ons functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat komt tot uiting via manifestaties van het onbewuste?
Het Andere dat betrekking heeft op mezelf.
26
Wat stelt Lacan over het onbewuste?
'L’inconscient c’est le discours de l’Autre'.
27
Hoe lijkt het onbewuste volgens Lacan?
Als een soort automatisch denkproces.
28
Waar heeft het Cartesiaans denkende Ik geen controle over?
Over het onbewuste.
29
Wat gehoorzaamt het onbewuste niet volgens Lacan?
De logica van 'je pense'.
30
Wat gehoorzaamt het onbewuste volgens Lacan?
Aan een logica van 'ça pense'.
31
Wat impliceert zowel het symptoom als het onbewuste volgens Lacan?
Een zelf-referentiële bevraging van het subject.
32
Waar heeft de zelf-referentiële bevraging betrekking op?
De subjectieve waarheid.
33
Welke vragen stellen mensen vaak over hun symptomen?
* Wat zegt het symptoom over mij? * Waarom duikt dat nu op in mijn leven? * Is het een toeval dat ik precies daar last van heb?
34
Hoe worden vragen over symptomen geïnterpreteerd in het geval van psychotisch functioneren?
Als een verstoring die wordt veroorzaakt door een externe oorzaak.
35
Wat kenmerkt neurotisch functioneren?
De aanname dat men zelf zijn zaken niet goed op orde heeft.
36
Wat weerspiegelt het symptoom volgens de neurotische aanname?
De eigen interne worsteling.
37
Welke hypothese vertrekt de psychoanalyse van?
De zelf-referentiële bevraging die samenhangt met psychisch lijden.
38
Wat zijn de twee kernvragen rond de zelf-referentiële bevraging?
* Wie ben ik eigenlijk? * Wat wil de ander eigenlijk?
39
Wat observeren we wanneer we associatief contextualiserend spreken over problemen?
Psychische afweer op het vlak van de twee kernvragen.
40
Wat verwijst Lacan met het symbool $ naar binnen het L-schema?
Het verdeeld subject, 'in zijn onuitspreekbare en stomme existentie'.
41
Wat weet de mens over zijn bestaan volgens Lacan?
Dat hij is, maar niet wat of wie hij precies is.
42
Vul in: De existentievraag betreft de vraag '_______'.
Wie ben ik eigenlijk?
43
Vul in: De intentionaliteitsvraag betreft de vraag '_______'.
Wat wil de ander eigenlijk?
44
Wat zijn de vier thematische organisatievragen binnen de existentievragen volgens Lacan?
* Sexuering * Seksualiteit en partnerrelaties * Intergenerationeel functioneren * Leven in het licht van de dood ## Footnote Deze thema's zijn belangrijk voor het begrijpen van de existentiële vragen die mensen stellen.
45
Wat betekent 'Sexuering' in de context van existentievragen?
'Wat is dat: man zijn of vrouw zijn? Hoe doe je dat?’, ‘Ben ik man of vrouw?’ ## Footnote Dit verwijst naar de identiteitsvragen die mensen hebben over hun geslacht en rol in de samenleving.
46
Wat zijn enkele vragen over seksualiteit en partnerrelaties?
* ‘Hoe moet je liefdespartner zijn?’ * ‘Wat is een goede relatie?’ ## Footnote Deze vragen reflecteren de zorgen van individuen over hun romantische en seksuele relaties.
47
Wat houdt intergenerationeel functioneren in?
* ‘Hoe moet ik kind zijn in verhouding tot een ouder?’ * ‘Hoe moet ik ouder zijn voor een kind?’ ## Footnote Dit betreft de rol en de dynamiek tussen verschillende generaties binnen een gezin.
48
Wat is de vierde thematiek die Lacan noemt in relatie tot existentievragen?
Leven in het licht van de dood ## Footnote Dit thema behandelt de bewustwording van de eindigheid van het leven en de impact daarvan op het individu.
49
Waarom is het besef van de dood belangrijk volgens Lacan?
Het versterkt de zorg over ons eigen leven ## Footnote Het besef dat leven eindig is leidt tot existentiële vragen zoals 'waarom leef ik?' en 'hoe leef ik best?'.
50
Vul de leegte in: 'De mens kan zijn eigen dood en de dood van anderen als een _______ in de toekomst projecteren.'
[fictie] ## Footnote Deze projectie van de dood helpt mensen om na te denken over hun leven en de keuzes die ze maken.
51
Waarover hebben mensen geen vragen volgens Lacan?
Onverschillige kwesties ## Footnote Dit benadrukt dat existentiële vragen meestal diepgaand en betekenisvol zijn.
52
Wat confronteren de vragen waar elke mens mee worstelt?
Onze onbewuste waarheid en de beperking van taal ## Footnote Deze vragen stellen ons ook bloot aan ons menselijke gebrek aan instinctieve kennis.
53
Wat zijn driftenimpulsen volgens de tekst?
Krachten die ons op bepaalde vlakken beroeren, zoals romantische liefde en ouderliefde ## Footnote Ze zijn niet te vergelijken met instincten die ons leiden.
54
Wat blijft er over ondanks het gebruik van taal en gedachten?
Object a ## Footnote Dit leidt tot angst en twijfel in verschillende levensgebieden.
55
Welke vragen ontstaan door de rest die object a vertegenwoordigt?
* Heb ik wel een goede relatie? * Ben ik wel een geschikte partner? * Ben ik wel een goede ouder? * Betekent mijn leven wel iets in het licht van de dood? ## Footnote Deze vragen kunnen verlangen opwekken en mensen aanzetten tot actie.
56
Hoe verandert Lacan zijn benadering van existentiële vragen in de jaren '70?
Hij ziet ze als punten van onmogelijkheid ## Footnote Dit betekent dat er geen algemeen geldende wetmatigheden zijn die voor iedereen werken.
57
Wat is de rol van het Symbolische volgens Lacan in de jaren '70?
Het laat niet toe om een meta-standpunt in te nemen ## Footnote Het biedt geen helikopterperspectief dat ons boven de problemen verheft.
58
Wat zijn taaluitingen en de oplossingen voor vragen volgens de tekst?
Ze zijn slechts vormgeving van het probleem, niet de afhandeling ervan ## Footnote Dit benadrukt de beperkingen van taal in het oplossen van existentiële vragen.
59
Vul de lege plek in: De vragen waarmee mensen worstelen zijn _______.
[vragen over onbewuste waarheid en menselijke beperkingen]
60
Waarin verschillen driftenimpulsen van instincten?
Driftenimpulsen leiden niet tot instinctief gedrag ## Footnote Instincten zijn aangeboren gedragingen die ons helpen in bepaalde situaties.
61
Wat betekent het dat er een rest overblijft na het gebruik van taal?
Er blijft een onbenoembare essentie over die angst en twijfel oproept ## Footnote Dit heeft invloed op ons zelfbeeld en onze relaties.
62
Wat merkt Lacan op over seksuele identiteit?
Er is geen universeel blauwdruk voor seksuele identiteit, vooral vrouwelijkheid is complex. ## Footnote Lacan stelt dat identiteiten culturele expressies zijn en niet samenvallen met intieme zelfervaring.
63
Wat stelt Lacan met de uitspraak 'la femme n’existe pas'?
Het idee dat er geen enkele essentie van vrouwelijkheid is, maar een veelheid van perspectieven op vrouwelijkheid. ## Footnote Deze uitspraak benadrukt de diversiteit van vrouwelijke identiteiten in tegenstelling tot mannelijke identiteiten.
64
Is het waar dat mannelijke individuen eendimensionale wezens zijn volgens Lacan?
Nee, Lacan creëert geen stereotype van beide geslachten. ## Footnote Hij benadrukt dat mannelijkheid en vrouwelijkheid posities zijn waarmee individuen zich verhouden.
65
Wat impliceert mannelijkheid volgens Lacan?
Een eenduidige identificatie met symbolische eigenschappen zoals geslacht of genderkenmerken. ## Footnote Een klassiek voorbeeld is God de Vader, die niet twijfelt aan zijn identiteit.
66
Wat impliceert vrouwelijkheid in tegenstelling tot mannelijkheid?
Vrouwelijkheid impliceert terughoudendheid tegenover eenduidige identificatie. ## Footnote Het leven vanuit de houding dat identificatie gedeeltelijk is.
67
Wat suggereert Lacans idee van mannelijke en vrouwelijke positionering?
Deze posities zijn niet van nature gegeven, maar vormen zich door interactie binnen het Symbolisch register.
68
Wat is een centrale stelling van Lacan over liefdespartners?
Er is geen spontaan natuurlijke band tussen liefdespartners ('il n’y a pas de rapport sexuel'). ## Footnote Dit betekent niet dat relaties niet kunnen bestaan, maar dat toeval en creativiteit belangrijke factoren zijn.
69
Wat zegt Lacan over seksualiteit en verbondenheid?
Seksualiteit is geen bron van verbondenheid en stabiliseert symbolisch bemiddelde relaties niet.
70
Wat stelt Lacan over de ultieme garant van de mens?
De mens leeft zonder ultieme garant ('l’Autre de l’Autre n’existe pas'). ## Footnote Dit heeft invloed op hoe volwassenen beslissingen nemen, vaak gebaseerd op ingebeelde beoordelingspartners.
71
Waarom blijven veel volwassenen besluiten nemen met hun ouders in gedachten?
Omdat ze handelen vanuit een veronderstelde Ander, zelfs als ouders zijn overleden. ## Footnote Deze fantasie beïnvloedt hun gedrag en keuzes.
72
Wat is het probleem met de invloed van ouders op hun kinderen?
Ouders baseren hun invloed op wat zij zelf hebben meegekregen, wat leidt tot geen ultieme grond voor de Ander.
73
Wat is de rol van de Ander in de constructie van een subject?
De Ander fungeert als een spiegel waarin een subject zichzelf en de wereld kan zien ## Footnote De Ander is een symbolisch systeem dat slechts een constructie is.
74
Wat stelt Lacan over de 'Ander van de Ander'?
Er is geen 'Ander van de Ander', wat wijst op een gaping van niet weten achter onze aannames ## Footnote Deze gaping doet de mens duizelen en leidt tot het zoeken naar uitgangspunten om in te geloven.
75
Hoe zoeken mensen naar betekenis in het leven volgens Lacan?
Mensen zoeken angstvallig naar betekenis en zin voor hun leven en relaties ## Footnote Dit gebeurt vaak in confrontatie met dood en verval.
76
Wat is de stelling van Lacan over de dood?
La mort est du domaine de la foi (de dood is een geloofszaak) ## Footnote Dit betekent dat er geen stabiel veralgemeenbaar weten over de dood kan worden geconstrueerd, enkel geloof.
77
Wat stelt Lacan over het besef van de dood?
Het besef van de dood is voor de mens geen drama, maar een houvast ## Footnote Dit besef drijft ons door een ethisch imperatief naar het verlangen naar een goed leven.
78
Waarom is de dood essentieel voor verlangen volgens Lacan?
Zonder de dood als ultiem tekort zou er geen verlangen kunnen zijn ## Footnote De dood stelt ons in staat om te leven en te handelen.
79
Wat is het syndroom van Cottard?
Een psychotische problematiek waarin mensen in de waan leven dat ze gestorven zijn ## Footnote Deze mensen ervaren een ondragelijke toestand tussen leven en dood.
80
Wat is de relatie tussen de dood en het goede leven?
De beperkte tijd die we leven doet ons verlangen naar het goede leven ## Footnote Dit verlangen wordt gedreven door het besef van de dood.
81
Vul in: De Ander is slechts een _______.
constructie
82
Waarin verliezen mensen zich volgens Lacan?
In zinverlenende activiteiten ## Footnote Mensen zoeken naar betekenis in hun leven en relaties.
83
Waarop beroepen mensen zich om de dood te bezweren?
Wetenschap, religie en magisch denken ## Footnote Deze middelen bieden geen stabiele antwoorden, maar zijn pogingen om richting te vinden.
84
Wat is de reden waarom de mens met existentievragen te maken heeft?
Het ‘manque-à-être’ dat samenhangt met de drift ## Footnote Dit verwijst naar de fundamentele gemis in de menselijke existentie.
85
Welke vier existentiepunt driftaanzetten zijn er volgens de tekst?
* Mannenlijf/vrouwenlijf * Seksuele drift * Anlehnungstrieb * Overleefimpuls ## Footnote Deze driften zijn biologische aanzetten die ons handelen aansteken.
86
Wat ontbreekt er volgens de tekst dat ons handelen aanstuurt?
Een spontaan weten in het Reële ## Footnote Dit spontane weten zou ons handelen aansteken zonder dat we er bewust bij stilstaan.
87
Hoe definieert Lacan ons ‘zijn’ en ‘bestaan’?
* ‘Zijn’ is biologisch leven * ‘Bestaan’ is dankzij de betekenis ## Footnote 'Zijn' is een solitaire kwestie, terwijl 'bestaan' zich in de sociale band afspeelt.
88
Wat is de rol van de taal in Lacans theorie?
De taal zorgt voor een kanteling van ‘zijn’ naar ‘bestaan’ ## Footnote Dankzij de taal kunnen we ons bestaan benoemen in verhouding tot anderen.
89
Wat is de relatie tussen ‘bestaan’ en subjectiviteit?
De component van ‘bestaan’ hangt samen met de ervaring van subjectiviteit ## Footnote Subjectiviteit is de manier waarop we onszelf en ons bestaan begrijpen en ervaren.
90
Wat geeft de problematiek van het ‘niet bestaan’ aan?
We botsen op limieten in onze pogingen om te benoemen ## Footnote Dit betreft elementen waarover we niet rechtstreeks kunnen vertellen.
91
Wat zijn we volgens de tekst uiteindelijk?
Bewogen ‘spreekwezens’ ## Footnote Dit impliceert dat onze subjectiviteit verdeeld is en we onszelf uitdrukken via taal.
92
Wat ervaren we wanneer we botsen op aspecten van niet-bestaan?
Fluxen van jouissance die ons in beweging zetten of bevriezen ## Footnote Jouissance verwijst naar een complexe ervaring van genot die zowel bevrijdend als belemmerend kan zijn.
93
Wat betekent het dat mensen volgens Lacan niet eindeloos reflecteren over de zin van hun bestaan?
Deze vragen spelen op het niveau van het onbewuste, waar ze aanleiding geven tot associaties tussen betekenaars.
94
Hoe komt het onbewuste tot stand volgens de tekst?
Wellicht komt het onbewuste als netwerk van automatische linken tussen betekenaars tot stand vanuit onze problematiek van radicaal niet-bestaan.
95
Wat is de rol van afweer in de context van het ego-gerelateerde spreken?
De afweer zorgt ervoor dat mensen een bepaald zelfbeeld in stand willen houden en sluiten hun ogen voor wat hen beroert.
96
Wat drukt de imaginaire as van het L-schema uit?
Het Ik (a’) ontstaat op basis van het beeld van de ander (a).
97
Hoe wordt het probleem van niet-bestaan opgelost volgens het L-schema?
Door op te gaan in imaginaire identificaties, betekenisverlening en drukdoenerij over de omgang met de ander (a’-a).
98
Wat gebeurt er op het punt waar de symbolische as van het L-schema de imaginaire kruist?
We worden geconfronteerd met verrassende componenten in ons eigen spreken en handelen.
99
Wat zijn symptomen en producties van het onbewuste?
Elementen die we vanuit een ik-perspectief niet zomaar kunnen rijmen met wie of wat we denken te zijn.
100
Wat illustreert Freuds Signorelli voorbeeld?
De verschuivingen tussen betekenaars die verwijzen naar lastige gedachten vanuit ego-perspectief (a’).
101
Wat was de reactie van Freud op de gedachte over de dood van zijn patiënt?
Hij weerde deze gedachte uit zijn aandacht omdat hij geen mal figuur wilde slaan in verhouding tot zijn reisgenoot (a).
102
Wat is de aanmeldingsklacht van Dieter in zijn consultatie?
Een intense ervaring van onbehagen, continu in een verdrietige stemming, piekeren over zijn waarde, en slecht slapen.
103
Wat is Dieters zelfbeeld en sociale interactie volgens het L-schema?
Dieter heeft een negatief zelfbeeld (a’) en trekt zich terug uit sociale contacten (a’-a).
104
Wat is de relatie tussen Dieter en de dood van zijn grootvader?
Dieter voelt zich schuldig rond de dood van zijn grootvader, die 9 weken geleden is gestorven.
105
Wat is de reden dat Dieter op consultatie komt?
Zijn huisarts drong aan op de consultatie vanwege vage gezondheidsklachten.
106
Fill in the blank: De afweer in het ego-gerelateerde spreken zorgt ervoor dat mensen vooral een bepaald _______ in stand willen houden.
[zelfbeeld]
107
True or False: De onbewuste vragen die mensen hebben, kennen altijd een finaal antwoord.
False
108
Wat zijn de verschillende manieren waarop mensen reageren op existentievragen?
* Afweer * Defensieve relaties met anderen * Imaginaire identificaties
109
Wat koppelt Dieter aan zijn klachten?
De dood van zijn grootvader
110
Wat was de gezondheidstoestand van grootvader toen zijn ouders op zakenreis gingen?
Zwakke gezondheid
111
Hoeveel dagen na de longinfectie overleed grootvader?
Drie dagen later
112
Wat voor soort figuur was grootvader voor Dieter?
Een vertrouwensfiguur
113
Wat voelt Dieter ten aanzien van zijn grootvader's overlijden?
Rouw en verdriet
114
Wat stoort Dieter aan zijn ouders na het overlijden van grootvader?
Dat ze pas twee dagen later terugkeerden van hun zakenreis
115
Wat moest Dieter zelf afhandelen na het overlijden van grootvader?
Alle afspraken met de ouderenvoorziening, het doodsbericht opstellen, en de uitvaartplechtigheid plannen
116
Wat wringt er voor Dieter in zijn rol als zoon?
Het past niet in zijn beeld van wat een zoon en vader zouden moeten doen
117
Wat stoort Dieter aan de prioriteiten van zijn vader?
Dat het bedrijf steeds op de voorgrond staat
118
Hoe vergelijkt Dieter zijn beroepssituatie met die van zijn vader?
Hij werkt voor een ander bedrijf waar het niet zo goed gaat
119
Wat is de reactie van Dieter op de hardwerkende ondernemer die zijn vader incarneert?
Verontwaardiging over de onverschilligheid van de ouders
120
Wat verwijt Dieter zijn vader ten opzichte van grootvader?
Hardvochtigheid
121
Hoe reageert Dieter op de onbespreekbaarheid van de kwestie thuis?
Hij laat zijn ontgoocheling niet onder stoelen of banken
122
Wat is de beschuldiging van vader aan Dieter?
Dat hij zich wentelt in zijn verdriet en het werk laat schieten
123
Wat houdt Dieter zijn vader indirect voor met zijn depressief passieve reactie?
Zijn ongenoegen
124
Waarop is vader gefocust volgens Dieter?
Werk
125
Wat legt Dieter naast het werk van zijn vader bloot?
De intermenselijke zorg
126
Wat doet Dieter beroepsmatig als reactie op de situatie?
Laat het hoofd zakken
127
Hoe kan Dieters depressiviteit worden gelezen?
Als een reactie op de stijl van de vader
128
Wat ontbreekt bij de jonge man aan het begin van de sessies?
Een gepaste manier van reageren op de imaginaire spanning ten aanzien van zijn vader
129
Welke gedachten heeft Dieter over zijn vader aan het begin van de sessies?
Ouderlijke verantwoordelijkheid, respect voor verschil tussen mensen, kritiek op hoe vader omgaat met leven en dood
130
Hoe komt Dieter erachter hoe kwaad en ontgoocheld hij is?
Door zichzelf tegenover de analist te horen praten over de situatie
131
Wat vormt het Andere/de Ander (A) voor Dieter?
Gedachten die hem subjectief sterk raken
132
Hoe past het Andere/de Ander (A) binnen de zoon-vader relatie?
Het past niet mooi binnen de gevestigde zoon-vader relatie (a’-a)
133
Wat ondervraagt Dieter binnen de sessies?
Zijn eigen reactiestijl ten aanzien van zijn vader
134
Wat zegt Dieter over zichzelf tijdens de sessies?
“Ik ben een brave; ik ben veel te braaf”
135
Wat gebeurt er met Dieter als hij assertiever wordt naar zijn vader?
De depressieve stemming klaart op
136
Wat confronteert Dieter met zijn neiging om zich als de brave op te stellen?
De vraag waarom hij zo geneigd is om zich altijd “als de brave” op te stellen
137
Hoe beschouwt Lacan (1974) depressie?
Als een ‘lâcheté morale’ ('morele lafheid') ten aanzien van de ‘éthique du bien dire’
138
Wat getuigt depressie van volgens Lacan?
Een imaginaire stagnatie van een ik-beeld tegenover ideaalbeelden en (vermeende) verwachtingen uit de omgeving
139
Wat is de behandeling van depressie volgens de tekst?
Het op gang brengen van een ‘goed spreken’
140
Wat staat centraal in de behandeling van depressie?
De symbolische as van het L-schema
141
Wat is een belangrijke taak voor de analyticus in het stimuleren van 'goed spreken'?
Ruimer op gang brengen en stimuleren van een ‘goed spreken’ ## Footnote Dit omvat verschillende technieken zoals stilte en actieve stimulatie van de patiënt om te exploreren.
142
Noem een techniek die een analyticus kan gebruiken om de analysant te laten spreken.
Voldoende te zwijgen ## Footnote Dit geeft de analysant de ruimte om zelf te spreken.
143
Wat houdt het hanteren van stilte in de context van analytisch werk?
Silence toelaten, maar niet laten functioneren als breuk ## Footnote Dit betekent dat stilte een ondersteunende rol speelt in het gesprek.
144
Waarom is het belangrijk om pijnlijke elementen niet toe te dekken?
Om de analysant uit te nodigen deze te exploreren ## Footnote Dit voorkomt dat de pijnlijke elementen worden vermeden en bevordert het proces van zelfontdekking.
145
Hoe kan een analyticus de patiënt actief stimuleren?
Door de patiënt aan te zetten tot 'vrij' te spreken ## Footnote Dit houdt in dat de patiënt vrij kan associëren zonder censuur.
146
Wat betekent het om te interpreteren met mate?
Af en toe opmerking geven over het spreken/het verhaal van de analysant ## Footnote Dit helpt om het gesprek verder te stimuleren, zonder het te overbelasten.
147
Wat illustreert het voorbeeld van Dieter in de context van interpretatie?
Het richt de aandacht op een specifiek pijnlijk punt ## Footnote Dit kan de analysant helpen om zich te focussen op afweermechanismen.
148
Wat drukt het symptoom uit volgens het L-schema?
Een verlangen naar wie ik ben en naar wat ik wil ## Footnote Dit geeft inzicht in de innerlijke conflicten van de analysant.
149
Wat is het verlangen van de jonge man ten aanzien van zijn vader?
Dat de vader anders zou reageren op hem en op de dood van de grootvader ## Footnote Hij wil ook de vader niet langer als norm hanteren in zijn leven.
150
Wat was Freud's verlangen in het voorbeeld van Signorelli?
Zichzelf niet confronteren met zijn machteloosheid als arts ## Footnote Dit verwijst naar zijn emotionele worsteling na de zelfmoord van een patiënt.
151
Wat is de belangrijkste component van spreken in psychoanalyse?
Een belangrijke relationele component ## Footnote De patiënt/analysant spreekt met iemand die vertrouwen uitlokt
152
Wie heeft het concept overdracht voor het eerst gebruikt?
Freud (1912) ## Footnote Freud introduceerde het concept overdracht in de psychoanalyse
153
Wat duidt het concept overdracht aan volgens Freud?
Typische relatiepatronen die we in ons leven herhalen ## Footnote Deze patronen zijn beïnvloed door aangeboren driften, socialisering en opvoeding
154
Welke component is aanwezig in de relatiepatronen die mensen herhalen?
Een onbewuste component ## Footnote Mensen herhalen driftmatige patronen en libidineuze wensen in verhouding tot anderen
155
Wat gebeurt er wanneer mensen een therapie starten?
Ze herhalen hun typische relationele stijl met de therapeut ## Footnote Verwachtingen over de ander komen sterk naar voren in de therapiesituatie
156
Hoe beïnvloeden onbewuste voorstellingen en verwachtingspatronen de patiënt?
Ze sturen hoe een patiënt naar een therapeut kijkt en zijn handelingen interpreteert ## Footnote Patiënten kleven imago’s op de therapeut, zoals vader- of moederbeelden
157
Wat kan een patiënt verwachten van een therapeut als ze zelfkritisch zijn?
Dat de therapeut kritisch is ten aanzien van hun 'zwakheden' ## Footnote Dit is een voorbeeld van overdracht bij neurotische depressie
158
Wat is imaginaire overdracht?
De patiënt presenteert zich als Ik (a’) vanuit een verwachting over wie de ander (a) is ## Footnote Dit gebeurt binnen het L-schema
159
Wat getuigen veronderstellingen over wat de ander wel of niet wil horen?
Iemands imaginaire idealen en afweer ## Footnote Dit beïnvloedt hoe mensen zich gedragen in de therapie
160
Wat zijn belangrijke voordelen van functioneren volgens de imaginaire as van het L-schema?
Het laat mensen toe om elkaar te begrijpen ## Footnote Dit is essentieel in communicatie
161
Wat gebeurt er wanneer we communiceren met anderen?
We vertrekken van een vorm van imaginaire identificatie ## Footnote Dit helpt ons om een idee op te bouwen over onze rol in relatie tot de ander
162
Wat is een voorbeeld van imaginaire identificatie in het dagelijks leven?
De rol van gast bij inchecken in een hotel ## Footnote De receptionist fungeert als spiegel voor de gast
163
Hoe zijn Ik en ander onderling afhankelijk?
Ze beïnvloeden elkaar in hun identificaties en gedragingen ## Footnote Dit geldt ook voor relaties tussen leerkrachten en leerlingen, partners, vrienden, etc.
164
Wat doet de analysant met de analyticus in overdracht?
Plaats de analyticus op een voor hem karakteristieke plek ## Footnote Dit leidt tot complementair gedrag
165
Wat is positieve overdracht volgens Freud?
Positieve overdracht houdt in dat men de ander goedgezind bekijkt, met vertrouwen en waardering. ## Footnote Positieve overdracht kan ook amoureuze of narcistische inslagen hebben.
166
Wat is negatieve overdracht volgens Freud?
Negatieve overdracht betekent dat men de ander vanuit een negatief daglicht benadert, als kwetsend, vijandig of onbetrouwbaar. ## Footnote Voorbeelden van negatieve overdracht zijn het beschouwen van de ander als dom of bedreigend.
167
Hoe staat de focus op overdracht in de behandeling volgens Freud?
De focus op overdracht wisselt, soms staat het verhaal van de patiënt centraal, soms maakt de patiënt zich zorgen over hoe hij/zij wordt bekeken. ## Footnote Deze wisseling is niet toevallig en hangt samen met afweermechanismen.
168
Wat gebeurt er op momenten van afweer volgens Freud?
Bij afweer komt de overdracht centraal te staan en kan de kleur van de overdracht bepaald worden door wat men afweert. ## Footnote Agressieve afweer kan leiden tot negatieve overdracht, terwijl seksuele afweer kan leiden tot positieve overdracht.
169
Hoe moet een clinicus tactisch omgaan met overdracht?
Een clinicus moet reageren met neutrale welwillendheid en luisteren naar het verhaal zonder mee te gaan in het ik-ander scenario. ## Footnote Dit houdt in dat de clinicus zich niet laat meeslepen door de verwachtingen van de analysant.
170
Wat is de rol van de clinicus bij pijnlijke en beschamende zaken?
De clinicus richt zich op pijnlijke en beschamende zaken als een evident onderdeel van de analyse. ## Footnote Dit helpt de analysant om zijn/haar verdeeldheid meer te articuleren.
171
Wat kan de reactie van de clinicus op de analysant's schaamte zijn?
De clinicus moet normaliserend omgaan met de schaamte van de analysant. ## Footnote Voorbeelden van schaamte zijn gedachten als 'zo wil ik niet zijn' of 'wat zal hij/zij nu van mij denken?'.
172
Vul in: Positieve overdracht kan een _______ kantje hebben.
amoureus
173
Vul in: Negatieve overdracht wordt gekenmerkt door een _______ benadering van de ander.
negatief
174
Waarop kan de kleur van overdracht vaak worden gebaseerd?
De kleur van overdracht kan vaak bepaald worden door datgene dat men afweert.
175
Wat stelt Freud over overdracht?
Overdracht is een herhaling van de verhouding met significante anderen en moet expliciet geduid worden in therapie ## Footnote Freud raadt aan om de analysant inzicht te geven in de overdracht zodat hij er afstand van kan nemen.
176
Wat is de 'overdrachtsneurose' volgens Freud?
Een heuse 'overdrachtsneurose' is de plek waar iemand zijn karakteristieke vormen van afweer en driftbevrediging botviert ## Footnote Dit gebeurt via interpersoonlijke verwachtingen en reacties.
177
Wat hoopt Freud te bereiken door het duiden van herhalingspatronen?
Freud hoopt de afweer te kunnen bezweren ## Footnote Dit gebeurt zowel in de overdracht als in het leven daarbuiten.
178
Wat raadt Lacan aan met betrekking tot overdrachtspatronen?
Lacan raadt af om overdrachtspatronen expliciet te bespreken of interpreteren ## Footnote Dit omdat het bevestigen van bepaalde verhoudingen in het imaginaire dreigt.
179
Hoe ziet Lacan de rol van het Ik in het duiden van overdracht?
Het beroep op de rationaliteit van het Ik om absurditeiten te corrigeren is gedoemd om te mislukken ## Footnote Dit komt voort uit het feit dat ik-gerelateerd spreken samenhangt met miskenning en afweer.
180
Wat is de imaginaire as van het L-schema volgens Lacan?
Een as waar interpretaties blijven hangen en geen werkelijke doorbraak in het onbewuste weten plaatsvinden ## Footnote Dit beperkt de therapie tot oppervlakkige correcties.
181
Hoe stelt Lacan dat men de analysant moet benaderen?
Men moet de analysant verrassen door imaginaire patronen actief te doorbreken ## Footnote Dit kan door zich te richten op het onbewuste weten en het afgeweerde aanvaardend te benaderen.
182
Wat is een symptoom of syndroom op het niveau van het imaginaire?
Een hinderende factor die de verhouding tussen Ik en ander verstoort.
183
Hoe verstoort een symptoom ons streven naar zelfcontrole?
Het stuurt ons streven naar zelfcontrole en zelfharmonie in de war.
184
Wat ontstaat er wanneer een patiënt de vraag gaat stellen naar wat symptomen over zichzelf reveleren?
Symbolische overdracht.
185
Wat weerspiegelt een symptoom volgens de psychoanalyse?
Een ongekend stukje ‘zelf’ dat men wil leren kennen.
186
Wat is de relatie tussen symbolische overdracht en de hypothese van het onbewuste?
Symbolische overdracht hangt samen met de hypothese van het onbewuste.
187
Wat is de rol van de patiënt wanneer hij/zij de klagende positie verlaat?
De patiënt wordt analysant.
188
Wat verandert er in de rol van de clinicus wanneer symbolische overdracht ontstaat?
De clinicus wordt een analyticus.
189
Wat is de klacht van de patiënt gericht op?
De hinder of verstorende impact op de imaginaire as van het L-schema.
190
Wat vraagt de patiënt zich af in de zelf-reflexieve vraag?
Hoe komt het dat ik dit doe/ervaar? Wat zegt dit over mij?
191
Wat is de rol van de clinicus zolang iemand vastgepind is op de klagende positie?
De clinicus is een therapeut die genezing zou kunnen bieden.
192
Wat gebeurt er met de clinicus wanneer de patiënt zich in een verwonderd onderzoekende positie bevindt?
De clinicus begeleidt het zoekproces en creëert een plek voor open spreken en reflectie.
193
Wat stelt Lacan in zijn Seminarie XI over symbolische overdracht?
De overdracht is georganiseerd rond een ‘sujet supposé savoir’.
194
Wat betekent ‘sujet supposé savoir’ in de context van psychoanalyse?
Het verwijst naar de constructieve veronderstelling dat de analyticus de zinvolheid van het spreken garandeert.
195
Wat veronderstelt de analysant over de analyticus tijdens het proces?
Dat de analyticus de weg weet om het geheim van het symptoom te reveleren.
196
Wat is de bron van weten in een psychoanalytische gesprekstherapie?
Het vrije spreken zelf en het onbewuste dat zo wordt gereveleerd.
197
Wat komt tot stand wanneer analyticus en analysant samen de onbewuste logica exploreren?
Symbolische overdracht.
198
Vul de lege ruimte in: De clinicus is een ______ wanneer de patiënt lijdt aan symptomen.
[therapeut]
199
Vul de lege ruimte in: De klacht van de patiënt verandert in een zelf-reflexieve vraag wanneer ______.
[symbolische overdracht ontstaat]