Les 8 Flashcards

1
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat impliceert psychoanalytische therapie?

A

Een proces van vrij spreken en volgehouden luisteren naar de diversiteit in het spreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het doel van psychoanalytische therapie?

A

Afgeweerde verlangens erkennen en in hun statuut van verlangen naast het Ik laten bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat ontstaat er via psychoanalytische therapie ten aanzien van verlangens?

A

Mildheid en tolerantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat onderzoeken analysanten in psychoanalytische therapie?

A

Het landschap van hun verlangens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat betekent ‘assumer son désir’?

A

Levenskeuzes afstemmen op wat men vertelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het effect van ‘assumer’ op mentale inspanning?

A

Minder mentale inspanning naar het afweren van pijnlijke of beschamende gedachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat ontstaat er door minder mentale inspanning in psychoanalytische therapie?

A

Meer ruimte om ongedwongen met de uitdagingen van het leven om te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom zijn de verlangens die ons psychisme kenmerken nooit volledig te kennen?

A

Omdat een analyse in principe oneindig lang kan doorgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat stelde Freud vast over psychoanalyse?

A

Men kan zich blijven laven aan de bron van het onbewuste weten, maar de dorst zal niet overgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat impliceert het blijven zoeken naar onbewust weten volgens Freud?

A

Een inherente bevrediging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de finaliteit van psychoanalytische gesprekstherapie?

A

Niet in het volledig proberen vangen van alle wensen/verlangens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vul in de lege ruimte: Psychoanalytische therapie leidt tot ________ en tolerantie ten aanzien van verlangens.

A

[mildheid]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de weg die wordt bewandeld in het psychoanalytisch werk?

A

Het verwerven van voeling met je onbewust weten

Dit is een essentieel aspect van psychoanalytische therapie, maar niet de uiteindelijke doelstelling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat stelt Freud als de finaliteit van psychoanalytisch werk?

A

Een afstemmingsproces tussen Es en Ik

Dit verwijst naar de interactie tussen de driften (Es) en het bewuste zelf (Ik).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is Lacan’s idee over de finaliteit van psychoanalytisch werk?

A

Leren leven met je onbewuste waarheid

Lacan legt de nadruk op het accepteren en begrijpen van de diepere, vaak verborgen waarheden van de psyche.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn enkele complexere ideeën die Lacan in zijn latere werk ontwikkelt?

A

Doorkruisen van het fantasma of ontwikkelen van een sintoom

Deze ideeën reflecteren een diepere verkenning van de psychoanalytische processen en de rol van fantasieën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat stelt Freud in zijn latere werken over het proces van psychoanalyse?

A

Het Ik wordt toleranter ten aanzien van het Es.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat betekent het dat een persoon zijn driftimpulsen meer aanvaardt?

A

Het houdt in dat deze impulsen betrokken worden in de vormgeving van het eigen handelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de betekenis van de uitspraak ‘Wo Es war soll Ich werden’?

A

Waar Es was moet Ik worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat verwijst de term ‘Ik’ naar in Freuds theorie?

A

Het deel van de psyche dat de realiteit en sociale normen in overweging neemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat verwijst de term ‘Es’ naar in Freuds theorie?

A

Het deel van de psyche dat instinctieve driften en impulsen bevat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Fill in the blank: Het proces van psychoanalyse bevordert de tolerantie van het _______ ten aanzien van het Es.

A

Ik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

True or False: Freud stelt dat het Es volledig onderdrukt moet worden tijdens psychoanalyse.

A

False

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is het begrip ‘Es’ in de redenering?

A

‘Es’ is een verzamelterm voor de set van driftimpulsen waar iemand mee te maken heeft.

Freud (1933, pp. 138-139) legt uit dat het psychisch functioneren volgens het primair proces ook onder het Es valt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke functie heeft het ‘Es’ volgens Freud?

A

Het ‘Es’ functioneert als de bron van driftimpulsen.

Het ‘Es’ is een belangrijk onderdeel van Freud’s psychoanalytische theorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat omvat het psychisch functioneren volgens het primair proces?

A

Het omvat de driften en impulsen die onder het ‘Es’ vallen.

Dit verwijst naar de onbewuste processen die de basis vormen van ons gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat beschrijft Freud als het Ik?

A

Een schipperende instantie die rekening houdt met de driftimpuls en de uitingen daarvan

Het Ik probeert ook gezichtsverlies te voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Met welke twee elementen leeft het Ik op gespannen voet?

A

Met het Es en de omgangsregels van de buitenwereld

Ook de eisen van het Boven-Ik spelen een rol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de rol van het Es in de relatie met het Ik?

A

Het Es vertegenwoordigt de driftimpuls

Het Ik moet deze impulsen in balans houden met sociale verwachtingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat wil het Ik voorkomen?

A

Gezichtsverlies

Dit leidt tot afwerend gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn de eisen die het Boven-Ik formuleert?

A

De morele en ethische normen en waarden

Het Boven-Ik beïnvloedt het gedrag van het Ik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat leert de analyse van manifestaties van het onbewuste?

A

Het Ik leert afgeweerde impulsen en gedachten die niet mooi bij het Ik passen te aanvaarden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat gebeurt er op het terrein waar Es-manifestaties in eerste instantie waren?

A

Het Ik zal zich ook wagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Geef het finale topische model van Freud van het psychische apparaat dat aansluit bij de redenering dat het Ik zich ook zal wagen op het terreid waar in eerste instantie Es-manifestaties waren.

A

Zoals Freud zelf aangeeft, gebruikt dit model een sterk personifiërend perspectief op het psychisch functioneren: Es, Ik en Boven-Ik lijken wel personages in de persoon, waarbij het de vraag is wie de ‘echte’ persoon is en wie van de drie het voor het zeggen heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is de personifiërende aanpak van Freud?

A

Het psychisch leven wordt in scenariovorm getypeerd met Es, Ik en Boven-Ik als specifieke entiteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke drie elementen vormen de basis van Freuds personifiërende aanpak?

A

Es, Ik, en Boven-Ik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn de voordelen van Freuds personifiërende aanpak?

A

Het maakt het mogelijk om het psychisch leven te typeren in scenariovorm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn de specifieke eigenschappen van Es, Ik en Boven-Ik?

A

Ze hebben allemaal specifieke eigenschappen en spelen een rol in interactie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

De rol van Es in Freuds theorie is _______.

A

[de basis van de driften en verlangens].

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

De rol van Ik in Freuds theorie is _______.

A

[de bemiddelaar tussen Es en de externe wereld].

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

De rol van Boven-Ik in Freuds theorie is _______.

A

[het internaliseren van normen en waarden].

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is de finaliteit van de psychoanalyse volgens het model dat wordt gepresenteerd?

A

Het ontwikkelen van een soort mentale flexibiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat gebeurt er met het Ik ten opzichte van het Es en het Boven-Ik in dit model?

A

Het Ik wordt minder defensief ten aanzien van het Es en laat zich minder in een hoek drijven door het Boven-Ik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat zijn de sub-psychismen die worden gepostuleerd in dit model?

A

Es, Ik, Boven-Ik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is een belangrijke beperking van het personifiërende model?

A

Het leidt tot reïficatie van Es, Ik, en Boven-Ik als aparte entiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Hoe wordt het Es volgens de reïficatie voorgesteld?

A

Als ‘ketel vol borrelende excitaties’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is de metafoor die Freud gebruikt voor het psychisme?

A

Psychisme als theaterscène met acteurs, attributen en rollen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is het nadeel van het personifiërende model?

A

Men vergeet dat Es, Ik, Boven-Ik theoretische constructen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat kan er gebeuren als men denkt dat het Es een fysieke entiteit is?

A

Men verliest uit het oog dat het een concept is om psychische processen te typeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat typeren de concepten Es, Ik, en Boven-Ik in deze context?

A

Manieren van functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Fill-in-the-blank: Het psychisme wordt verklaard door _______ die als autonome instantie functioneren.

A

[sub-psychismen]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat suggereert Freuds ‘Wo Es war soll Ich werden’-perspectief?

A

Het suggereert dat de disharmonie tussen Ik en Es te milderen is en dat een zekere verzoening tot de mogelijkheden behoort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat stelt Lacan voor als oplossing in de psychoanalyse?

A

De radicale aanvaarding van de onverzoenbare disharmonie die de menselijke subjectiviteit tekent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Hoe karakteriseerde Freud de splitsing van het Ik?

A

Als Ich-Spaltung.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat betekent ‘division du sujet’ in de context van Lacan?

A

De verdeeldheid van het subject.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Is de subjectieve verdeeldheid op te heffen volgens Lacan?

A

Nee, de subjectieve verdeeldheid is niet op te heffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat kan een psychoanalyse leiden tot in de omgang met subjectieve verdeeldheid?

A

Een andere omgangsstijl ermee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat is een neurotische functioneringsmodaliteit?

A

Functioneren volgens een neurotische structuur bestaat eruit dat iemand in de intimiteit van de eigen ervaring eeuwig blijft kampen met een fundamentele interne tegenstrijdigheid

Bijvoorbeeld: ‘enerzijds wil ik dit, anderzijds dat; eigenlijk wil ik dit, maar toch doe ik iets anders…’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is een psychotische functioneringsmodaliteit?

A

Functioneren volgens een psychotische structuur houdt in dat de intimiteit van de eigen ervaring telkens weer van buitenaf wordt verstoord door krachten en impulsen

Deze krachten duwen mijn doen en laten in een ongewenste richting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat is het belangrijkste verschil tussen neurotische en psychotische structuren?

A

In de neurotische logica zit de verdeeldheid intern, in de psychotische logica zit de verdeeldheid extern.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Fill in the blank: In de neurotische logica zit de verdeeldheid _______.

A

intern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Fill in the blank: In de psychotische logica zit de verdeeldheid _______.

A

extern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat duidt de ‘cellule élémentaire’ van de Graphe du Désir aan?

A

Subjectieve verdeeldheid is de niet te reduceren rest van de poging om intentie en driftmatige impuls via de taal te verwoorden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wat symboliseert het driehoekje rechtsonder in de Graphe du Désir?

A

Het symboliseert de intentie en driftmatige impuls.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Wat is de rol van de taal volgens de tekst?

A

De taal benoemt en geeft een beeld van wat ik ben, maar laat ook iets onverwoordlijks achter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wat betekent de uitspraak ‘Wo Es war hätte Ich werden wollen’?

A

Het verwijst naar de onmogelijkheid om volledig te worden wat men wil zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat is de betekenis van de ‘soll’ in ‘Wo Es war soll Ich worden’?

A

Het is een betrachting die het analytisch werk voortstuwt, geen eindpunt dat bereikt kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Wat is de waarheid van de psychoanalyse?

A

Er is geen te verwoorden eindpunt; het laatste woord raakt niet gezegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Wat zijn de twee zijden van het subject volgens de tekst?

A
  • Wie ik denk te zijn (mijn Ik-gerelateerde ideeën)
  • Wat mijn onbewuste weten en denken articuleert.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Wat stimuleert de psychoanalytische praktijk?

A

Het stimuleert de mens om het ‘duistere continent’ van zijn eigen onbewuste weten te verkennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Wat gebeurt er met het onbewuste weten?

A

Het valt niet volledig te koloniseren en zal blijven verrassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat zijn enkele vormen waarin onverwachte elementen zich kunnen uiten?

A
  • Dromen
  • Faalacten
  • Symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Wat leert men uit herhaling volgens de tekst?

A

Men kan iets leren, maar de verdeeldheid valt niet weg te werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Wat wil psychoanalyse onderkennen volgens Lacan?

A

De waarheid van ons functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Hoe wordt het begrip waarheid klassiek geassocieerd?

A

Met de ultieme inhoud of finale verklaring voor een fenomeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Wat is de psychoanalytische waarheid?

A

Het ontbreken van de betekenaar die mijn identiteit via denotatie zou kunnen benoemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Wat impliceert het gemis in het interval tussen de betekenaars?

A

De waarheid van mijn sprekend bestaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Hoe verschijnt het subject volgens de tekst?

A

Slechts als tekort, wat haaks staat op de imaginaire zoektocht naar vervollediging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Wat is de rol van het subject in creatie?

A

Het subject is een immer verlangende instantie die garant staat voor creatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Wat gebeurt er vanuit het tekort?

A

Betekenaars worden altijd weer op originele manier met elkaar vervlochten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Wat vergelijkt Paul Verhaeghe in zijn werk?

A

Het verdeeld subject met een schuifpuzzel

Verhaeghe legt uit dat het puzzelen van aparte hokjes alleen mogelijk is door een ontbrekend stukje.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Wat is het ontbrekende stukje in de vergelijking van Verhaeghe?

A

Het constitutieve tekort

Dit tekort maakt het mogelijk dat de stukjes kunnen verschuiven.

84
Q

Wat maakt het mogelijk dat betekenissen steeds opnieuw verschuiven?

A

Het gemis

Het gemis zorgt ervoor dat er creatieve betekenaarcombinaties ontstaan in nieuwe contexten.

85
Q

Wat impliceert de redenering van Verhaeghe over het gemis en het subject?

A

Het subject kan alleen bestaan dankzij de betekenaarsarticulatie

Zonder betekenaarsarticulatie ontstaat een loutere afwezigheid van het subject.

86
Q

Hoe definieert Lacan de betekenaar?

A

Een betekenaar representeert het subject voor een andere betekenaar

Deze definitie komt uit Lacan’s werk uit 1960.

87
Q

Vul de lege plek in: ‘Een betekenaar representeert het subject voor een _______.’

A

[andere betekenaar]

88
Q

Wat voegt Lacan toe aan de Saussuriaanse gedachte over betekenaars?

A

Een belangrijke dimensie die het subject en de betekenaar met elkaar verbindt

Lacan benadrukt dat de betekenaar niet alleen een element van verschil is, maar ook een subject-dimensie creëert.

89
Q

Hoe definieert Saussure de betekenaar?

A

Als een element van verschil dat identiteit krijgt in relatie tot andere betekenaars

Saussure richt zich op taal en spreken zonder de mens die spreekt in vraag te stellen.

90
Q

Wat is de rol van verlangen in Lacans theorie?

A

Het verlangen ontstaat doordat we taal gebruiken om de drift te reguleren

Dit verlangen is een gevolg van de subject-dimensie die door het gebruik van betekenaars wordt gecreëerd.

91
Q

Hoe ziet Lacan het subject in relatie tot betekenaars?

A

Als het connotatieve effect van ons gebruik van betekenaars

Het subject is niet een intentionele instantie, maar een effect dat voortkomt uit verwijzingen binnen het netwerk van betekenaars.

92
Q

Is het subject volgens Lacan een psychologische entiteit?

A

Nee, het subject is geen psychologische entiteit die intentioneel spreekt

Het subject is eerder een vorm van zijnsgemis dat voortkomt uit connotaties in het discours.

93
Q

Wat betekent het dat het subject ‘een verdwijnend iets’ is?

A

Het subject loopt onder de betekenaarsketting en is niet vooraf gegeven

Dit impliceert dat het subject altijd in flux is en afhankelijk van de betekenaar.

94
Q

Vul de lege plek in: Lacan stelt dat het subject geen _______ is die de betekenaar gebruikt.

A

pre-verbale instantie

Dit benadrukt dat het subject niet vooraf bestaat voordat het taal gebruikt.

95
Q

Wat betekent ‘het connotatieve effect’ in de context van Lacans theorie?

A

De impact die ons gebruik van betekenaars heeft op de vorming van het subject

Dit effect is resultaat van de zelf-verwijzende connotaties in het discours.

96
Q

Wat verzet Lacan zich tegen in zijn theorieën?

A

Het idealistische perspectief dat eigen is aan vele psychologische en psychodynamische theorieën.

97
Q

Welke benadering propageert Lacan?

A

Een materialistische benadering waarin de nadruk ligt op de materialiteit van betekenaarsarticulatie.

98
Q

Wat is het effect van spreken op de spreker volgens Lacan?

A

Het effect is dubbel: het leidt tot Ik-gerelateerde ideeën en een (illusoir) zijnsgevoel dat samenhangt met ons gemis.

99
Q

Waar verschijnt het met gemis samenhangende zijnsgevoel concreet?

A

In de vage veronderstellingen die iemand over zichzelf maakt en in de beweging van anticipatie uit ons taalgebruik.

100
Q

Hoe definieert Lacan de dimensie van het subject?

A

Als hypokeimenon of veronderstelling.

101
Q

Wat creëert de indruk dat er achter zelfreferenties ‘iets’ ligt dat ‘echt’ is?

A

Het gebruik van zelfreferenties zoals ‘ik’, ‘ons’ of ‘mij’ en het gebruik van mijn eigennaam.

102
Q

Wat is de essentie van het subject volgens Lacan?

A

Het subject is geen voorafgaand gegeven, maar een anticipatie en verondersteld hypokeimenon.

103
Q

Wat verwijst het concept hypokeimenon naar?

A

Constante kenmerken die ondanks verandering behouden blijven.

104
Q

Hoe verhoudt hypokeimenon zich tot ousia?

A

Hypokeimenon verwijst naar constante kenmerken, terwijl ousia een onderliggende vaste kern is.

105
Q

Wat is de constructieve illusie van het subject?

A

Het subject is een constructieve illusie in tijd en ruimte, geïnduceerd via het spreken.

106
Q

Wat produceert gepersonifieerd spreken volgens Lacan?

A

De assumptie dat ik als spreker een entiteit ben.

107
Q

Wat is het ruimtelijke aspect van het subject?

A

Het idee dat ik in het diepst van mijn gedachten besta als een te lokaliseren ‘eigen’ plek.

108
Q

Wat koppelde Descartes aan zijn methodisch getwijfel?

A

Een gevoel van zekerheid: ik besta als cognitieve entiteit.

109
Q

Wat is Lacans nuchtere visie op de assumptie van het subject?

A

Gepersonifieerd spreken produceert de assumptie dat ik een entiteit ben, maar dat alles is slechts een veronderstelling.

110
Q

Wat is de rol van taal in de ervaring van het subject?

A

Taal stelt het subject in staat om narratief terug te blikken op het verleden en projecties te maken over de toekomst.

Dit helpt om het momentane karakter van ervaringen te overstijgen.

111
Q

Hoe definieert Lacan het subject in relatie tot tijd?

A

Lacan stelt het subject niet gelijk met een gegevenheid in de huidige of verleden tijd, maar met de illusie in de ‘voltooid tegenwoordige toekomstige tijd’ (futur antérieur).

Dit benadrukt het idee dat het subject een toekomstige situatie is die nog niet gerealiseerd is.

112
Q

Wat is de constructieve illusie van het subject?

A

De constructieve illusie geeft de spreker een gevoel van agency, maar is illusoir omdat het subject geen empirische realiteit heeft.

Het is slechts via uitingen dat we veronderstellen dat er een specifiek subject aan de basis ligt.

113
Q

Hoe vergelijkt Lacan het subject met een ui?

A

Lacan vergelijkt het subject met een ui: bij het afpellen van identificatielagen eindig je met een leegte, niet met een kern.

Het enige dat overblijft zijn ‘de tranen in je ogen’.

114
Q

Wat is de finaliteit van psychoanalytisch werk volgens Lacan?

A

De finaliteit ligt in een identificatie met het gemis dat de onbewuste waarheid is, niet met een ideaal beeld of tekenaar.

Dit definieert het subject als de ervaring van gemis.

115
Q

Hoe verhoudt de finaliteit van psychoanalyse zich tot therapie?

A

Psychoanalyse heeft een therapeutische ambitie, maar symptomen verdwijnen niet door directe aanval, maar door het draineren van hun voedingsbodem via spreken.

Dit proces helpt de analysant zich te identificeren met zijn gemis.

116
Q

Wat leren mensen doorheen therapie volgens de tekst?

A

Mensen ontdekken de tendensen en tegenstrijdigheden in zichzelf en leren deze te aanvaarden zoals ze zijn.

Dit leidt tot mildheid voor de disharmonie in zichzelf.

117
Q

Wat is de voedingsbodem van symptomen volgens Lacan?

A

De voedingsbodem is de Ik-tendens tot miskennen.

Het aanvaarden van de eigen verdeeldheid vermindert deze voedingsbodem.

118
Q

Vul de lege plek in: Het subject is de ervaring van _______.

A

[gemis]

119
Q

Waarmee identificeert de analysant zich in het psychoanalytisch proces?

A

De analysant identificeert zich met de vaststelling dat het Ik-gerelateerde functioneren slechts een aspect van zijn functioneren is.

Dit leidt tot de aanname van zijn gemis.

120
Q

Is de psychoanalyse een vorm van therapie die mensen helpt bij psychopathologie?

A

Ja, psychoanalyse heeft een therapeutische ambitie, maar werkt indirect op symptomen.

Het wegwerken van symptomen gebeurt gaandeweg.

121
Q

Wat gelooft Lacan over de heerschappij van de taal in de jaren 1950?

A

Lacan heeft een zeer sterk geloof in de heerschappij van de taal.

122
Q

Hoe beschrijft Lacan taalgebruik in het begin van zijn onderwijs?

A

Taalgebruik lijkt voor hem het sublieme product van menselijke cultuur te zijn.

123
Q

Wat is het middel waarmee we in het verweer gaan tegen onze weerbarstige en disharmonische natuur volgens Lacan?

A

Taal.

124
Q

Welke twee driften maken de mens tot speelbal van prikkels?

A

Eros en Thanatos.

125
Q

Wat zorgt ervoor dat er ordening komt in onze driften en onderlinge interacties?

A

Taal.

126
Q

Via welke middelen kunnen we wetten en regels afspreken volgens Lacan?

A

Via de taal.

127
Q

Wat stelt ons in staat om te reflecteren en beschrijven welke gebeurtenissen ons subjectief raken?

A

Taal.

128
Q

Wat zorgt voor een onafhankelijkheid ten aanzien van de impact van strikt lijfelijke processen?

A

Taal.

129
Q

Wat richt Lacan zijn aandacht op in relatie tot taalgebruik?

A

De structurerende effecten van ons taalgebruik en de verdeeldheid die deze teweegbrengt.

130
Q

Wat is een oplossing voor de drift volgens Lacan?

A

Taal.

131
Q

Wat keert terug in de verdeeldheid die samenhangt met het gebruik van de betekenaar?

A

Disharmonie.

132
Q

Wat stelt Lacan in de jaren 1950 over het woord en het Ding?

A

Het woord doodt het Ding: ‘le mot est le meurtre de la Chose’

Dit impliceert dat de wereld van de dingen onbemiddeld wordt ervaren zonder taal.

133
Q

Hoe beïnvloedt taal onze ervaring van concrete objecten zoals een stoel?

A

Taal zorgt voor een scheidslijn en neutraliseert de ontmoeting met het object

Bijvoorbeeld, door het woord ‘stoel’ te gebruiken, wordt elke concrete stoel gevangen in ons voorstellingssysteem.

134
Q

Wat gebeurt er met persoonlijke ervaringen en interpersoonlijke dynamieken door taal?

A

Via taal bouw ik een idee of beeld en neutraliseer ik de impact van de dingen op mijn wezen

Dit geldt voor ervaringen zoals haat en verliefdheid, en dynamieken zoals plagen en vrijen.

135
Q

Wat voegt Lacan toe aan zijn redenering in de jaren 1960?

A

De impact van taal op de drift is partieel; taalgebruik perkt de drift in, maar kan deze nooit doden

Er blijft een ‘levende’ rest over die onze zelfervaring blijft tekenen.

136
Q

Wat is het object a in Lacans theorie?

A

Het object a is de rest die onze zelfervaring blijft tekenen en in de war stuurt

Dit concept komt voort uit Lacans ideeën over de impact van taal op de drift.

137
Q

Wat is de radicalere nuancering die Lacan in de jaren 1970 toevoegt?

A

Spreken is een belichaamd gebeuren; de drift parasiteert ons taalgebruik

Dit suggereert dat taal niet enkel een beheersingsinstrument is.

138
Q

Wat betekent het dat de drift binnen de vezels van de taal dringt?

A

De drift kaapt de taal, waardoor taalgebruik slechts een onderdeel van de driftbevrediging wordt

Dit wijst op een complexe relatie tussen taal en driften.

139
Q

Wat is de nieuwe term die Lacan introduceert voor belichaamde taal?

A

‘detaal’ of ‘lalangue’

Deze term benadrukt de verbondenheid van taal met lichamelijke ervaringen.

140
Q

Wat ligt in de jaren 1960 centraal in de taal en de drift volgens Lacan?

A

De partiële impact van de taal op de drift

Lacan benadrukt de rol van taal in de psychologische processen en hoe deze de driften beïnvloedt.

141
Q

Wat accentueert Lacan naarmate hij het statuut van de verdeeldheid en het gemis onderzoekt?

A

De onbewuste waarheid

Lacan stelt dat de verdeeldheid en het gemis fundamentele waarheden zijn die ons onbewust aansteken.

142
Q

Vul in de lege ruimte: Lacan legt de nadruk op de _______ impact van de taal op de drift.

A

partiële

143
Q

Waar draait de aandacht om in de jaren 1960 volgens Lacan?

A

De partiële impact van de taal op de drift

Dit heeft implicaties voor de psychoanalyse en de rol van taal in de menselijke psyche.

144
Q

Wat zijn de twee belangrijke concepten die Lacan onderzoekt naast de impact van taal?

A

verdeeldheid en gemis

Deze concepten zijn cruciaal voor Lacan’s theorieën over de menselijke psyche.

145
Q

Geef de schematische voorstelling van de partiële impact van de taal op de drift

A
146
Q

Wat zijn de concrete verlangens op het niveau van het onbewuste weten?

A

Ze zijn veelvormig en hebben een verschuivend karakter.

147
Q

Wat is de algemene structurele oorzaak van het verlangen volgens Lacan?

A

Het tekort of gemis dat samenhangt met het taalgebruik.

148
Q

Wat gebeurt er wanneer we het spreken gebruiken om disharmonie aan te pakken?

A

We krijgen een vertaling van de initiële disharmonie, maar de symbolische vertaling schiet tekort.

149
Q

Wat is het object a of ‘objet petit a’ volgens Lacan?

A

Een ‘levende’ rest die via taalgebruik vorm krijgt, maar die niet met de taal beheerst kan worden.

150
Q

Welke twee dominante sporen laat het object a zich voelen?

A
  • Angst
  • Verlangen
151
Q

Hoe verschijnt het object a in zijn puurste vorm tijdens angst?

A

Als nonsensicale driftimpulsen (jouissance) die het psychisch functioneren overspoelen.

152
Q

Wat is een klinisch voorbeeld van angst volgens Lacan?

A

De paniekaanval.

153
Q

Hoe verhoudt taal en beeld zich tot de ervaring van angst?

A

Ze slagen er niet goed in deze te organiseren en verschijnen enkel partieel.

154
Q

Wat ervaart iemand tijdens een paniekaanval?

A

Enkele woorden zeggen, maar geen verhaal kunnen vertellen.

155
Q

Hoe beschouwt Lacan verlangen?

A

Als een vormgeving van degelijke arousal.

156
Q

Wat is de rol van verlangen in de afvoer van nonsensicale objectale spanning?

A

Het biedt een uitlaatklep.

157
Q

Wat is de ‘oorzaak van het verlangen’ volgens Lacan?

A

Het object a.

158
Q

Hoe moeten we verlangen bekijken volgens Lacan?

A

Niet in het licht van waar het verlangen zich op richt.

159
Q

Wat is de pointe van het verlangen?

A

In de gereguleerde afvoer van spanning die ze met zich meedraagt.

160
Q

Wat is het verschil tussen driftimpulsen in angst en verlangen?

A
  • In angst: ongebonden, met nauwelijks voorstellingen
  • In verlangen: gebonden, met mentale voorstellingen
161
Q

Wat is de metafoor voor angst volgens Lacan?

A

Een psychische overstroming die het subject bijna doet verdrinken.

162
Q

Wat is de metafoor voor verlangen volgens Lacan?

A

Een wilde rivier die het subject meevoert.

163
Q

Hoe concretiseert Lacan zijn notie van het object a?

A

Het verschijnt in non-verbale aspecten van menselijke interactie, zoals in de stem en in de blik.

164
Q

Wat communiceren mensen via blik en stem in interacties?

A

Hun passie of onverschilligheid ten aanzien van wat ze al dan niet vertellen.

165
Q

Geef een voorbeeld van hoe tonaliteit de betekenis van woorden kan veranderen.

A

De verschillende tonaliteiten waarmee ‘ja ja’ kan worden gezegd maken voor de ontvanger een wereld van verschil.

166
Q

Geef een klinisch voorbeeld van hoe tonaliteit de betekenis van woorden kan veranderen

A

Wanneer Gunnar (zie les 1) de wagen van zijn rivaal Ruben in elkaar ramt, dan gebeurt dat op een precies moment. Gunnar wantrouwt Ruben en laat hem net daarom achter met zijn vriendin. Hij wil checken of Ruben een afstand zal bewaren naar zijn vriendin toe of niet. Bij zijn binnenkomst in de discotheek waar hij beiden achter liet, stelt hij vast
dat dit niet het geval is. Ruben verschijnt op dat moment als iemand die zich niet aan de regels van onderling respect houdt en dus als een brutaal driftwezen. Hetzelfde geldt voor Gunnars vriendin trouwens, maar het is vooral Ruben zijn genotsvolle blik die op Gunnars netvlies staat gebrand. Het is een verontrustende blik die Gunnar op stang jaagt en zijn stoppen doet doorslaan. Deze blik heeft niets met het verlangen te maken, maar brengt Gunnar tot een punt van angstige radeloosheid. Via zijn agressieve ‘passage à l’acte’ begrenst Gunnar de angst die hem dreigt te overspoelen en is hij niet langer passief overgeleverd aan de grillen van Ruben. Met de baseballknuppel beukt hij letterlijk in op het genotsobject van zijn belager: de wagen van Ruben wordt vol deuken geslagen. Deze act richt zich op een object dat de blik van de ander aantrekt – de luxewagen – en tempert de impact van Rubens genotsvolle blik in de dancing. In Gunnars interpretatie weet iedereen in de buurt dat de deuken een vergelding zijn voor Rubens onbetrouwbaarheid.

167
Q

Wat voegt Lacan toe aan zijn taaltheorie in de jaren 1970?

A

De verbondenheid tussen jouissance en spreken

Lacan benadrukt dat de relatie tussen genot en taalcomplexer is dan eerder gedacht.

168
Q

Hoe beschouwt Lacan de taal in de jaren 1950?

A

Als een doods geheel van betekenaars

Dit houdt in dat taal een logisch systeem is met regels die de gebruiker zich eigen maakt.

169
Q

Wat leren we volgens Lacan door het gebruik van betekenaars?

A

Om onszelf en de wereld te benoemen

Dit helpt bij het opbouwen van voorstellingen die onze ideeënwereld vormen.

170
Q

Hoe ontstaan spreekacten volgens Lacan in de jaren 1970?

A

Op het kruispunt waar driftmatig bewogen wezens elkaar ontmoeten

171
Q

Wat is ‘lalangue’ volgens Lacan?

A

De ‘zinloze’ doch genotsvolle driftbeladen taaluitingen

Lalangue verwijst naar de eerste taaluitingen die bestaan uit een vloed aan klanken.

172
Q

Wat leert een kind over ‘detaal’?

A

Het is een nonsensicale stroom van klanken die van buitenaf komt

Deze klanken beïnvloeden de affectieve gewaarwording in het lijf van het kind.

173
Q

Wat circuleert via de non-verbale aspecten van taalgebruik?

A

Lust en onlust zelf

174
Q

Wat is cruciaal voor het hechtingsproces volgens Colwyn Trevarthen?

A

De melodische uitwisseling tussen kind en ouder

175
Q

Wat leren kinderen via het afstemmingsproces in de communicatie?

A

Om affecten gedoseerd uit te drukken en te moduleren via sociaal contact

176
Q

Hoe beïnvloedt de vloed aan klanken uit ‘detaal’ het kind?

A

Het drukt een genotstoestand of driftbewogenheid uit

Deze impact kan zowel sussend als affecterend zijn.

177
Q

Wat gebeurt er in het geval van sussende impact van taalgebruik?

A

Het kalmeert de lijfelijke bewogenheid

178
Q

Wat gebeurt er in het geval van affecterende impact van taalgebruik?

A

Het ontlokt de lijfelijke bewogenheid

179
Q

Wat is secundair aan ‘detaal’ volgens Lacan?

A

Het huilen, brabbelen en vocaliseren van infants zelf

180
Q

Wat bepaalt de genotswaarde of jouissance-beladenheid van klanken?

A

De talige omgeving waarin iemand opgroeit

181
Q

Wat duidt Lacan aan met het neologisme ‘spreekwezen’?

A

De component van ons wezen die op een detaal-achtige manier luistert en communiceert

182
Q

Wat is het karakter van de taaluitingen van de Ander volgens Lacan?

A

Primair een lalangue-karakter

183
Q

Wat is belangrijker dan de semantiek van het spreken voor een kind volgens Lacan?

A

De affectief-driftmatige beladenheid van de woordenvloed

184
Q

Wat zijn de cruciale aspecten van het spreken van de ander?

A

Tonaliteit en de levendigheid of doodsheid van het spreken

185
Q

Welke impact hebben affecten van ouders op een kind?

A

Een rechtstreekse impact op de affect-ervaringen bij een kind.

186
Q

Wat is het karakter van detaal volgens de tekst?

A

Invasief.

187
Q

Wat zegt Lacan over detaal en het lichaam van het kind?

A

Detaal parasiteert het lichaam van het kind.

188
Q

Geef een voorbeeld van affectcommunicatie tussen een moeder en haar kind.

A

Een moeder die hartstochtelijk zingt over gemis en afscheid.

189
Q

Begrijpt het kind semantisch wat de moeder zingt?

A

Nee, het kind begrijpt het semantisch niet.

190
Q

Hoe ervaart het kind de affecten die via het gezang van de moeder worden gecommuniceerd?

A

Het kind ervaart het affect in het lichaam.

191
Q

Wat ontstaat er naar aanleiding van lalangue-producties in tweede instantie?

A

Een onderling afstemmingsproces

Dit maakt van de driftuiting een interactief gegeven.

192
Q

Wat is de rol van de ‘detalige’ spreken van de Ander in het afstemmingsproces?

A

Het kind wordt geaffecteerd

Dit beïnvloedt de genotstoestand van het kind.

193
Q

Wat wordt er bedoeld met ex-corporatie in dit proces?

A

Een buiten-lichamelijke zwerm aan vocalisaties

Deze zwerm wordt een drager van jouissance die het lichaam affecteert.

194
Q

Wat gebeurt er met ‘detaal’ in het afstemmingsproces?

A

Het wordt een nonsensicaal affectief afstemmingsproces met de Ander

Dit gebeurt doordat de figuur van de Ander als talige spiegel verschijnt.

195
Q

Wat is de functie van de muzikaal dialogische uitwisseling tussen kind en omgeving?

A

Cruciaal voor het koppelen van drifttoestanden aan expressies

Dit bevrijdt het kind uit de ‘autistische’ eenzaamheid van de affectervaring.

196
Q

Wat signaleert het affectieve afstemmingsproces?

A

De overgang van een solitaire beleving naar het spiegelstadium

Dit is een belangrijke ontwikkeling in de affectervaring van het kind.

197
Q

Waarom blijft de lalangue-component ook later belangrijk?

A

Omdat vocale expressie sterk afgestemd raakt op de symbolische component van de taal

Dit wordt vaak niet onderkend.

198
Q

Wat is de noodzaak die voortkomt uit verbale expressie?

A

Driftregulatie

Dit blijkt onder andere uit de nood om te kunnen kletsen en small talk te voeren.

199
Q

Geef twee voorbeelden van moderne poëzie waarin lalangue voorop staat.

A
  • ‘Huldegedicht aan Singer’ van Paul Van Ostaijen
  • ‘Boem paukeslag’ dat de bombardementen uit WO I evoceert

Beide werken zijn voorbeelden van taalactiviteiten waarin lalangue centraal staat.

200
Q

Wat zijn duidelijke lalangue elementen?

A

Elementen die terug te vinden zijn in de taal van geliefden

201
Q

Wat ontwikkelen geliefden vaak in hun communicatie?

A

Een privétaaltje

202
Q

Noem enkele voorbeelden van banale woordjes die geliefden gebruiken.

A
  • schat
  • hartje
  • honey
  • honnepon
203
Q

Wat drukken de banale woordjes in de taal van geliefden uit?

A

De affectbeladenheid van het contact

204
Q

Waar komen de specifieke driftregister woorden vaak uit?

A

Een specifiek driftregister

205
Q

Geef voorbeelden van woorden uit een specifiek driftregister.

A
  • zoetje
  • poepke
  • scheetse
206
Q

Wanneer duiken ‘detalige’ uitingen op in de communicatie?

A

Wanneer conventionele semantisch gerichte taaluitingen niet meer voldoende zijn

207
Q

Wat kan men niet meer benoemen met conventionele taaluitingen?

A

Waar de ander in onze onderlinge verhouding allemaal voor staat