Les 10 Flashcards

1
Q

Wat zijn de fundamentele structuren van het menselijk bestaan volgens de psychoanalytische en structurele theorieën.

A
  • Het reële
  • Het Imaginaire
  • Het symbolische
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leg het Reële kort uit

A

Wordt voorgesteld als het ongrijpbare, de lichamelijke driften en het existentiële onbehagen waarmee de mens worstelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Leg het imaginaire kort uit.

A

omvat beelden en scenario’s waarmee we grip proberen te krijgen op die existentiële worsteling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Leg het symbolische kort uit.

A
  • Het register van taal en cultuur: een systeem van betekenissen waarmee we de wereld ordenen en onszelf een plaats geven in relatie tot anderen.
  • het Symbolische bemiddelt tussen het Reële en onze culturele/sociale werkelijkheid, maar kan nooit volledig het existentiële onbehagen overwinnen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat vormen het imaginaire en het symbolische samen?

A
  • De registers waarlangs het menselijke intellect probeert om cotrole te verwerven over het onbehagen in het hart van ons bestaan. hun impact is echter maar partieel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de symbolische orde?

A
  • de plek van de betekenaar waarmee we de wereld benoemen en onszelf een positie toekennen in verhouding tot wie en wat ons omringt.
  • Ze impliceren een ordening
  • Via de betekenaar ontstaat een wereld die geordend is volgens de logica van het verschil
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geef de samenhang tussen het symbolische en ordening

A
  • Via taal en betekenaren creëert het Symbolische een logica van verschil: dingen krijgen een identiteit door wat ze niet zijn (bijv. een meisje is geen jongen, een man geen plant).
  • Tegelijk weerspiegelt deze ordening ook de culturele patronen die ons sociaal functioneren structureren. Dit wordt vaak aangeduid als de “symbolische orde”.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat vormen het imaginaire en het symbolische samen?

A

De registers waarlangs het menselijke intellect probeert om cotrole te verwerven over het onbehagen in het hart van ons bestaan. hun impact is echter maar partieel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zeggen Lacan en structurele denkers over het symbolische?

A
  • Lacan benadrukt dat het Symbolische inherente orde biedt, maar ook dat deze orde cultureel bepaald is. Taalgebruik binnen een specifieke cultuur draagt sociale regels en waarden over.
  • Dit sluit aan bij de antropologie van Claude Lévi-Strauss, Freud’s Oedipus-theorie, en Roman Jakobson’s theorie over de metafoor: allemaal tonen ze hoe taal, symbolen en culturele praktijken sociale structuren creëren en handhave
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Computers functioneren door berekeningen uit te voeren op reeksen getallen die uitsluitend bestaan uit combinaties van 0 en 1. Lacan past een vergelijkbare gedachte toe op het Symbolische. Geef deze.

A
  • Elke symbolische articulatie (zoals taal) impliceert een strikte en systematische ordening.
  • Deze ordening overstijgt het Reële (de rauwe werkelijkheid) en definieert het subject als fundamenteel tekortschietend, omdat het nooit volledig kan samenvallen met het Symbolische
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is doodsdrift volgens Freud?

A

Naast het nastreven van lust via het vermijden van onlust, zoeken mensen ook een vreemde vorm van lust in het herhalen van onlust. Hij noemde dit de doodsdrift, al bleef hij worstelen om dit concept volledig te begrijpen.
- Fort-da spel van 18 maanden oude kleinzoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zei Lacan over het Fort-da spel van de kleinzoon van Freud?

A
  • Het gaat het kind niet alleen om met het herhalen van afscheid, maar het creëren van een voorspelbare structuur die de ompact van het reële verzacht
  • Door het klosje als “fort” te benoemen, blijft het psychologisch aanwezig, zelfs als het visueel verdwenen is.
  • Het benoemen introduceert een symbolische orde: het woord “doodt” de overweldigende realiteit en vervangt die door een gecontroleerde voorstelling.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Voor wat vormt de binaire structuur “fort” en “da” de basis

A
  • Vormt basis voor een bredere symbolische ordening
  • Zodra betekenaars worden aaneengeschakeld, ontstaan er logische patronen en regels (zoals mogelijkheden, noodzakelijkheden en onmogelijkheden) waaraan de gebruiker onvermijdelijk onderworpen is
  • Hiermee toont Lacan hoe taal en symbolen ons bestaan structureren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe wordt de onvoorspelbaarheid van de situatie bepaald? Geef antwoord adhvv het voorbeeld met kop of munt.

A

De onvoorspelbaarheid van de situatie wordt dus bepaald door de niet-beheersbare invloed van de gooier zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer we, zoals Lacan doet, de uitkomsten van het opgooien van een munt groeperen in reeksen van drie, ontstaan er patronen die we kunnen categoriseren in drie types. geef deze 3 types.

A
  1. Symmetrische combinaties: alle tekens zijn gelijk (+++,—)
  2. Dissymetrische combinaties: Twee gelijke tekens worden voorafgegaand of gevolgd door een ander teken (+–,-++,…)
  3. Alternerende tekens: De tekens wisselen elkaar af (+-+-+-)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat tgebeurte er wanneer we willekeurige reeksen zoals + + + - + + - - + - … in groepjes van drie ordenen?

A

Er ontstaan structuren die bepaalde mogelijkheden en onmogelijkheden onthullen.
- Elke groep, (1, 2 of 3) vertegenwoordigt een patroon binnen de reeks en via deze ordening krijgen de willekeurige uitkomsten een systematische structuur.
- Dit toont hoe het combineren van eenvoudige binaire elementen patronen en logische structuren oplevert.

In dit voorbeeld ontstaat er, door de opeenvolgende uitkomsten van het muntopgooien in reeksen van drie te groeperen, een interne structuur met specifieke wetmatigheden.

Interessant is dat niet elke combinatie willekeurig door een andere kan worden gevolgd. Bijvoorbeeld, een symmetrische combinatie (1) kan niet meteen gevolgd worden door een alternerende combinatie (3). Dit laat zien dat er logische beperkingen zijn: een combinatie kan alleen gevolgd worden door dezelfde of een specifieke andere combinatie.

17
Q

Wat concludeert Lacan uit de reeksen?

A

Lacan concludeert hieruit dat deze reeksen niet puur willekeurig zijn, maar dat er een interne ordening en structuur ontstaat. Dit weerspiegelt de aard van het Symbolische, dat zich onderscheidt van het Reële (de rauwe werkelijkheid) en het Imaginaire (beelden en scenario’s), omdat het een inherent gestructureerde logica bevat.

18
Q

Wat maakt dat het individu onderworpen is aan een ordening en hem tot subject maakt volgens Lacan?

A

Lacan stelt dat de inherente structuur van mogelijkheden en onmogelijkheden in symbolische systemen, zoals het opvolgingspatroon van muntcombinaties, het individu onderwerpt aan een ordening en hem tot subject maakt. Hoewel de gooier de uitkomst van een worp niet direct kan beheersen, bepaalt zijn fysieke handeling de baan van de munt. Zodra de focus echter verschuift naar de patronen in de reeksen van drie, wordt de toekomst beïnvloed door het verleden: een symmetrisch patroon kan bijvoorbeeld alleen gevolgd worden door een symmetrisch of dissymmetrisch patroon, nooit door een alternerend patroon.

Deze structuur maakt het mogelijk om te anticiperen op toekomstige combinaties, waardoor de handeling van de gooier zelf minder centraal staat. Volgens Lacan bevindt het subject zich precies in die “dode plek” tussen het verleden en de toekomst, een plek van tekort die ontstaat binnen het Symbolische. Dit Symbolische creëert een ordening die zowel opties opent als andere uitsluit, zonder directe verbondenheid met het Reële.

19
Q

Wat zeht Lacan over de verelijking van deze structuur met natuurlijke taal?

A

ook taal heeft een inherente ordening, zoals grammatica en syntax. Wanneer iemand Nederlands spreekt, put hij enerzijds vrij uit de woorden en regels van de taal, maar wordt hij tegelijkertijd beperkt door de spelregels van die taal. Dit duale karakter van vrijheid en beperking maakt taalgebruik tot een fundamenteel symbolische activiteit die ons subjectiviteit verleent.

20
Q

Wat stelde Claude Lévi-Strauss, een structureel antropoloog, over taal?

A
  • Taal is niet alleen een praktisch intsrument, maar ook een fundamenteel middel waarmee mensen hun wereld begrijpen, ordenen en hun onderlinge verhoudingen reguleren.
  • stelde dat taal niet slechts een middel is om de werkelijkheid in kaart te brengen, maar actief bijdraagt aan hoe mensen hun wereld construeren.
  • Hoewel de realiteit niet volledig subjectief of constructivistisch is, wordt onze ervaring ervan wel gevormd door talige symbolische ordening.
  • Studie van de sjamanistische geneespraktijken bij de Cuna in Panama
  • de manier waarop samenlevingen hun wereld benoemen en classificeren een wetenschappelijke logica volgt, zelfs in tribale samenlevingen
  • Deze talige classificaties zijn cruciaal voor overleven en handelen binnen die specifieke context. Een westerling zonder toegang tot deze kennis zou in veel tribale samenlevingen niet overleven.
  • Boek: Triste Tropiques
21
Q

geef de Studie van de sjamanistische geneespraktijken bij de Cuna in Panama van Claude Lévi-Strauss.

A

Hier bevordert een sjamaan met rituele zang een moeilijke bevalling door de situatie talig te structureren en betekenis te geven, waardoor de vrouw verlichting ervaart.

22
Q

Wat is het totemisme?

A

Clans geven zichzelf namen die verwijzen naar dieren of objecten (bijvoorbeeld een beer of een boom). Hoewel deze totemnamen arbitrair zijn en geen directe verbondenheid met het dier impliceren, fungeren ze als een manier om verschillen tussen clans te markeren. Dit systeem van verschillen, waarbij clans van elkaar onderscheiden worden zoals dieren of planten van elkaar verschillen, helpt sociale relaties te structureren.

23
Q

Wat zegt Lévis Strauss in zijn boek, Triste Tropiques?

A
  • Bespreekt antropologische bezoek aan tribale samenlevingen
  • Stelt dat elk volk een eigen stijl heeft, een systeem van georganiseerde gebruiken en gedachten, waarin de mensen binnen hun gemeenschap functioneren
  • Dit systeem is relatief beperkt, maar speelt zich af in zowel individueel gedrag als collectieve gedragingen. Talige classificaties zijn hierbij cruciaal en zorgen voor het opdelen van de groep in subgroepen, zoals mensen versus dieren, mannen versus vrouwen, en volwassenen versus kinderen. Elke subgroep heeft specifieke verplichtingen en privileges, wat de samenleving een bepaalde ordening geeft.
24
Q

Naar welke 2 belangrijke groepsrelaties die culturen structureren verwijst lévi?

A
  • Het incestverbod
  • Het exogamiegebod

=> Deze regels zijn fundamenteel voor de organisatie van sociale interacties en relaties

=> Beide structuren zijn via symbolische uitwisselingsrelaties georganiseerd en helpen de sociale ordening in stand te houden

25
Q

Leg het incesverbod uit.

A

Het incestverbod verbiedt inteelt tussen bloedverwanten, waardoor clans op een geordende manier interageren.

26
Q

Leg het exogamiegebod uit.

A

zorgt ervoor dat huwelijken buiten de eigen clan plaatsvinden, wat helpt bij het reguleren van huwelijksrelaties en het garanderen van een stabiele en voorspelbare uitwisseling van huwelijkspartners tussen verschillende groepen.

27
Q

Wat zijn volgens Lévi de 4 posities in de basale uitwisselingsrelatie van ouderschap?

A
  • Moeder
  • Man
  • Kind
  • Vertegenwoordiger van de groep

=> Deze laatste positie is bijzonder belangrijk, omdat deze persoon de clan van de vrouw vertegenwoordigt en de regels bepaalt volgens welke de vrouw werd uitgewisseld met de clan van de man. De vierde positie belichaamt het incestverbod en maakt duidelijk dat de relaties tussen de moeder, de man en het kind worden geregeld door culturele wetten en regels.

28
Q

Wat is het model van Lacan: metafoor van de Naam-van-de-Vader?

A
  • Model om te begrijpen hoe sociaal-culturele gebruiken via taal van generatie op generatie worden doorgegeven
  • Gaat verder dan het spiegelstdium, die vooral de reulering van driften via woord en beeld behandelen
  • Lacan wil in kaart brengen hoe culturele taboes en verplichtingen via socialisatie en symbolische identificaties worden doorgegeven
  • 2 belangrijke referenties
29
Q

Wat zijn de 2 belangrijke referenties om de metafoor van de Naam-van-de-Vader goed te begrijpen?

A
  1. Freuds theorie van het Oedipuscomplex
  2. De taalkundige theorie van Roman Jakobson van de metafoor
30
Q

Geef de Oedipusmythe

A

De Oedipusmythe vertelt het verhaal van Oedipus, de zoon van koning Laios en koningin Iocaste van Thebe. Het orakel voorspelt dat Oedipus zijn vader zal doden en met zijn moeder zal trouwen. Om dit te voorkomen, laat Laios Oedipus als baby achter in de bergen, maar een herder redt hem en brengt hem naar het kinderloze koningspaar Polybus en Periboea in Korinthe. Oedipus groeit op, zonder te weten wie zijn echte ouders zijn.

Wanneer hij hoort van de voorspelling, vlucht Oedipus uit Korinthe om zijn lot te ontlopen. Hij komt op een kruispunt zijn biologische vader tegen, maar doodt hem in een ruzie, zonder te weten wie de man is. Later lost hij het raadsel van de Sfinx op en wordt hij koning van Thebe, waarna hij met Iocaste trouwt, zijn moeder, zonder het te weten.

Wanneer een pest uitbrak in Thebe, ontdekt Oedipus via het orakel dat hij zijn vader heeft gedood en met zijn moeder is getrouwd. In wanhoop steekt hij zijn ogen uit en gaat in ballingschap. Uiteindelijk sterft hij in vrede, terwijl zijn zonen, Eteocles en Polynices, zich in een strijd om de troon verwikkelen.

31
Q

Geef Freuds theorie van het Oedipuscomplex.

A

Freud gebruikt de Oedipusmythe om het proces te beschrijven waarbij een kind uiteindelijk afstand neemt van de initiële, exclusieve liefde voor de ouders. De mythe weerspiegelt het Oedipuscomplex, een universeel proces dat elke persoon doormaakt in relatie tot ouders of andere ouderfiguren. Het “complex” verwijst naar een set van emotioneel geladen voorstellingen over interpersoonlijke relaties, die interne tegenstrijdigheden veroorzaken en leiden tot conflict en af

Het Oedipuscomplex draait om de interpersoonlijke relatie tussen het kind, de moeder en de vader. In het begin is het kind egocentrisch en ziet zichzelf als het middelpunt van de wereld, ervan uitgaande dat het de ultieme lieveling van de ouders is. Het kind ontdekt echter geleidelijk de exclusieve, seksueel getinte relatie tussen de ouders, waarbij het besef komt dat de ouders belangstelling voor elkaar hebben, niet alleen voor het kind. Dit veroorzaakt rivaliteit en een drang om een van de ouders te overtreffen of te elimineren om de bijzondere band met de andere ouder te behouden.

32
Q

Hoe wordt het Oedipuscomplex afgehandeld,

A

wanneer het kind zich neerlegt bij de exclusieve relatie tussen de ouders en zijn rivaliteit inruilt voor identificatie. In plaats van de andere ouder uit te schakelen, begint het kind eigenschappen van de geprivilegieerde ouder over te nemen om diens liefde te winnen. Dit verdringt de haat en leidt tot een verschuiving van de focus van de ouders naar andere liefdesobjecten buiten de familie. Bijgevolg blijft het eerste liefdesobject invloed uitoefenen op de keuze van toekomstige partners. Freud en andere auteurs hebben het Oedipuscomplex verder uitgewerkt, inclusief variaties tussen jongens en meisjes en verschillende seksuele voorkeuren. Verhaeghe (2002) stelt een abstracter model voor, waarbij het Oedipuscomplex de relatie is tussen het kind en twee “Anderen”: de eerste Ander (de initiële hechtingsfiguur) en de tweede Ander (de symbolische derde, het object van verlangen van de eerste Ander), waarbij het tekort in de relatie tussen het kind en de eerste Ander centraal staat.

33
Q

Geef de De taalkundige theorie van Roman Jakobson van de metafoor

A
  • Metonymie en metafoor zijn twee talige stijlfiguren die zowel in het dagelijks taalgebruik als in de literatuur veel worden gebruikt
  • Jakobson (1953) typeert metonymie en metafoor door te wijzen op twee fundamentele processen in de taal: Diachroon en Synchroon
34
Q

Geef het verschil tussen Metonymie en Metafoor volgens Jakobson.

A

Metonymie
- verwante begrippen vervangen elkaar)
- vorm van beeldspraak die werkt met naamsverwisseling: het precieze onderwerp van het spreken wordt niet direct benoemd, maar aangehaald via een woord dat er rechtstreeks mee te maken heeft.
- Zo kunnen we na een lekkere maaltijd zeggen: ‘ik heb mijn hele bord opgegeten’ of wanneer we willen vergaderen kunnen we stellen: ‘we gaan de koppen bij elkaar steken’

Metafoor
- verrassende vergelijkingen
- een vorm van beeldspraak, maar daarover zegt Jakobson dat het primair speelt met de synchrone as van de taal.
- Een metaforisch effect ontstaat wanneer in een zin een verrassend woord opduikt. De thematische continuïteit van het taalgebruik wordt doorbroken omdat er een ongebruikelijke betekenaar opduikt: een betekenaar die een betekende oproept dat niet meteen thuishoort in het thematische veld.

35
Q

Leg diachroon en synchroon van de taal uit volgens Jakobson.

A

Diachroon
- Enerzijds is taal diachroon omdat het zich laat kennen als een chronologisch proces: betekenaar per betekenaar wordt uitgesproken en parallel ontplooit zich op het niveau van het betekende een gedachtegang.

Synchroon
- Anderzijds is taal ook een synchroon gegeven. Wanneer ik een spraakact wil starten, dan bots ik op het gegeven dat de taal me simultaan gegeven is als grote grabbelbak waar ik gebruik van maak. Dit is de synchronie van de taal.

36
Q

Geef de Lacaniaanse metafoor

A

Lacan richt zich zowel op metafoor als metonymie om aspecten van het
psychoanalytisch denken structureel te bespreken. In de context van het
Oedipuscomplex ligt het accent evenwel op de metafoor.
Formeel werkt kunnen we de werking van metafoor en metonymie als volgt
karakteriseren:
- De bovenzijde van de formule drukt het proces in de betekenaarsketting uit: wanneer we taal gebruiken schakelen we betekenaars (S1àS2) aan elkaaren door dat te doen ontstaat nachträglich, in een terugkerende beweging, betekenis: het betekende (s1) dat conventioneel en contextueel werd opgeroepen door het gebruik van S1, wordt meer of minder herschreven vanuit het betekende (s2) dat S2 binnenbrengt in de zin.

37
Q

Geef de De metafoor van de Naam-van-de-Vader

A

Dit model beschrijft hoe de taal het verlangen van de ouders symbolisch kadert. Door symbolische regels te internaliseren (zoals culturele normen en taboes), ontwikkelt het kind een sociale identiteit en leert het omgaan met fundamentele vragen over verlangen, identiteit en relaties.

De achterliggende idee is dat het kind niet enkel via de moeder/eerste Ander
de taal leert kennen en gebruiken, maar die taal bij uitstek ook toepast op de
moederfiguur zelf. Hierbij zal het tot de onvermijdelijke conclusie komen dat
er iets heel bijzonder is aan die eerste Ander. Enerzijds kan het kind wel
allerlei voorstellingen opbouwen over wat de Ander doet en zegt. Dit zorgt
voor helderheid. De Ander is niet louter een fysiek-affectieve aanwezigheid,
maar een benoemde realiteit. Anderzijds zorgt dit ook voor verwarring. Hoe
meer voorstellingen er over de eerste Ander worden opgebouwd, hoe sterker
er inconsistenties zullen opduiken. De Ander is geenszins een voorspelbare
robot, maar een wezen met grillen, eisen en driften. Het is een wezen met een
eigen jouissance. Vandaar de centrale vraag voor het kind: ‘wat wil de
Ander?’.