Les 2 (AI) Flashcards

1
Q

Wat toont het model van het spiegelstadium aan?

A

Hoe de mens een zelfbeeld verwerft

Het zelfbeeld heeft een dubbel effect: het stimuleert ontwikkeling en voegt een dimensie van zelfbedrog toe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de impact van het zelfbeeld op de ontwikkeling bij dieren?

A

Beelden hebben een cruciaal effect op de ontwikkeling van dieren

Voorbeelden: een duivin die in isolement opgroeit, zal niet ovuleren zonder soortgenoten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe beïnvloedt de perceptie van een totaalbeeld het gedrag van dieren?

A

Het bepaalt de aard van het functioneren van een dier

Dit geldt zowel fysiologisch als qua gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de effecten van het zelfbeeld op identiteitsbeleving bij mensen?

A

Het zelfbeeld is niet louter een feitelijke informatiebron; het is ook een plek voor de ideale versie van onszelf

Mensen anticiperen op wat ze zullen zijn en kunnen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de rol van het spiegelstadium in de ontwikkeling van een kind?

A

Het stimuleert zelfvertrouwen en motorische ontwikkeling

Een kind kan zichzelf zien als iemand die kan staan/lopen, wat de vooruitgang bevordert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de ‘orthopedische’ functie van het zelfbeeld volgens Lacan?

A

Het is een middel om te leren omgaan met onze gebrekkigheid

Het helpt om de ‘manque-à-être’ te overwinnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe verschilt het ‘Ik’ van het ‘ideaal Ik’?

A

Het ‘Ik’ is het realistische zelfbeeld, het ‘ideaal Ik’ is het geïdealiseerde beeld

Ze vormen een continuüm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is narcisme in de psychoanalyse?

A

De fantasmatische ervaring van mezelf als een mooi afgerond geheel

Narcisme wordt gezien als een continuüm, niet enkel als een negatieve eigenschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de oorsprong van het psychoanalytisch concept ‘narcisme’?

A

Geënt op het Griekse verhaal van Narcissus

Dit verhaal is onder meer te vinden in Ovidius’ Metamorfosen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de negatieve effecten van de kloof tussen ‘Ik’ en ‘ideaal Ik’?

A

Ervaring van mislukking en tekortschieten

Dit kan leiden tot schuldgevoelens en schaamte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de rol van schaamte in het negatieve zelfbeeld?

A

Mensen verbergen zich liever voor zichzelf en anderen

Het toont pijnlijk aan hoe ze niet voldoen aan hun ideaalbeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn horrorbeelden in de context van zelfbeeld?

A

Beelden van mislukking, ziekte, lelijkheid, en andere negatieve aspecten

Deze beelden kunnen leiden tot zelfhaat en angst voor falen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe kan de dynamiek van schuldgevoelens zich manifesteren?

A

Via zelfbestraffing en compenserend gedrag

Dit kan zich uiten in extreem sporten of middelengebruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er met Narcissus in het verhaal?

A

Hij wordt verliefd op zijn eigen reflectie en verliest uiteindelijk zijn levenskracht

Zijn lichaam verdwijnt en alleen een bloem blijft als herinnering over.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de dynamiek van zelfbestraffing?

A

Een situatie waarbij men zichzelf pijn doet, uithongert of extreem sport om tekortkomingen te compenseren

Dit kan leiden tot depressieve klachten en suïcidaliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe functioneert imaginair psychisch functioneren?

A

Het werkt vaak zwart-wit en in sterke contrasten, waarbij nuances verloren gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het Boven-Ik volgens Freud?

A

De dimensie van zelfevaluatie die we ervaren wanneer we ons ‘Ik’ beschouwen in functie van het ‘ideaal Ik’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe verhoudt het Über-Ich zich tot religieuze invloeden?

A

In westerse religieuze invloedssferen ligt het Über-Ich in het verlengde van de idee van een God die ons kent en evalueert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de rol van het ‘ideaal-Ik’ binnen de kapitalistische consumptiecultuur?

A

Het hangt sterk samen met de gepercipieerde marktwaarde ten opzichte van anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn beelden van succes en geluk in relatie tot het ideaal-Ik?

A

Ze vormen ideaalbeelden die het ‘ideaal Ik’ voeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de moderne functie van het Über-Ich?

A

Het produceert commentaar op hoe men tekortschiet in het voldoen aan beelden van succes, geluk en zelfdeterminatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe verifiëren mensen hun zelfbeeld?

A

Door te kijken in een spiegel, selfie-cultuur en sociale media, waarbij ze foto’s selecteren die hun ‘ideaal Ik’ weerspiegelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de functie van make-up en lichaamsverzorging in het zelfbeeld?

A

Mensen proberen een bepaald zelfbeeld te consolideren in sociale contacten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de rol van tatoeages en piercings in het zelfbeeld?

A

Ze zijn permanente toevoegingen aan het lichaamsbeeld die iemand toelaten om zijn eigenheid te ervaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn de conflicten die Karen ervaart met haar ideaal-Ik?

A

Ze voelt een conflict tussen haar rol als succesvolle zakenvrouw en als goede moeder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is Pjotr’s eetproblematiek?

A

Hij ervaart vreetbuien en zelfverwijt, wat leidt tot overgeven en een negatief zelfbeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de dynamiek tussen het Ik en het ideaal Ik?

A

Het wordt beïnvloed door zelfverwijt en een horrorbeeld van wat men niet wil zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat stelt Lacan over het Ik?

A

Het Ik is een miskennende instantie die ons helpt om onaangename informatie weg te filteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn de twee belangrijke principes in Freud’s psychologische functies?

A

Het lustprincipe en het realiteitsprincipe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is het verschil tussen lustprincipe en realiteitsprincipe?

A

Lustprincipe: streven naar bevrediging; Realiteitsprincipe: afstemming op externe normen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is ‘vorlust’?

A

Bevrediging in het vasthouden aan de spanning zelf, zonder ontlading.

32
Q

Wat is de sociale implicatie van de neiging om te zien wat we willen zien?

A

Mensen begrijpen elkaar vaak verkeerd door verschillende percepties.

33
Q

Wat is de functie van het Ik-beeld?

A

Het creëert een grens tussen Ik en niet-Ik.

34
Q

Wat is het psychologisch transitivisme volgens Lacan?

A

Fenomenen waarbij kinderen de acties van anderen niet goed onderscheiden.

35
Q

Hoe wordt de grens tussen binnen en buiten vastgesteld?

A

Via het spiegelbeeld, dat de omtrek van het lichaamsbeeld aflijnt.

36
Q

Wat zijn de gevolgen van trauma op de binnen-buitengrens?

A

Trauma kan de grenzen van het Ik verstoren en leiden tot lijden.

37
Q

Wat zijn de problemen bij autisme in relatie tot de omgeving?

A

De omgeving kan overweldigend aanwezig zijn, wat ondragelijk wordt.

38
Q

Wat is een cruciaal probleem in sommige vormen van psychopathologie?

A

Het niet kunnen ervaren van een veilige binnen-buitengrens

Dit probleem kan leiden tot ernstige psychische klachten.

39
Q

Hoe ervaren mensen met autisme vaak hun omgeving?

A

Als overweldigend aanwezig, met ondragelijke prikkels zoals de blik van anderen of lawaai

Dit kan leiden tot aanzienlijke stress en angst.

40
Q

Wat getuigt van een fragiele psychische grens tussen binnen en buiten?

A

Psychotische intrusies waarbij vreemde geesten het eigen psychisme in beslag nemen

Dit wijst op een kwetsbare scheiding tussen het Ik en de buitenwereld.

41
Q

Wat is het spiegelstadium volgens Lacan?

A

Een model dat vertrekt van gebrekkige motorische coördinatie en lichaamsbeheersing

Het duidt aan hoe imaginaire identificatie de problemen van het individu tegemoetkomt.

42
Q

Wat installeert het spiegelbeeld in psychisch functioneren?

A

Een dynamiek van anticiperen en een dynamiek van miskenning

Dit leidt tot een identificatie met een ideaalbeeld dat niet de werkelijkheid weerspiegelt.

43
Q

Wat is het verschil tussen drift en instinct?

A

Drift is een ‘onthoofd’ instinct, met een open einde en contingent karakter, terwijl instinct specifiek en aangeboren is

Driften hebben geen vaststaand patroon en zijn niet louter reflexmatig.

44
Q

Wat zijn de twee componenten van de menselijke drift volgens Freud?

A

Eros (levensdrift) en Thanatos (doodsdrift)

Deze driften zijn met elkaar verweven en hebben tegengestelde doelen.

45
Q

Wat zijn partiële driften?

A

Driften die een partieel karakter hebben vanwege hun open einde

Dit betekent dat ze niet leiden tot een vaststaand resultaat.

46
Q

Wat is de rol van taalgebruik in de context van driften?

A

Het innemen van afstand ten opzichte van de drift, wat leidt tot verschillende vormen van reageren

Taal helpt bij het reguleren van driften.

47
Q

Hoe definieert Freud ‘drift’?

A

Als de psychische representant van een continu stromende endosomatische prikkelbron

Dit benadrukt het verschil tussen interne excitatie en externe prikkels.

48
Q

Wat is het doel van de drift volgens Freud?

A

De opheffing van excitatie door ontlading van de driftprikkel

Dit kan leiden tot verschillende handelingen afhankelijk van de situatie.

49
Q

Wat illustreert de variabiliteit in seksuele activiteit onder mensen?

A

Culturele samenlevingspatronen en de impact van sociale regulering

De Durex Global Sex Survey toont aan dat seksuele frequentie varieert per land.

50
Q

Wat zijn de implicaties van Freuds driftmodel voor het mensbeeld?

A

Het mensbeeld is niet idealistisch of romantisch; het functioneert niet vanuit oorspronkelijke harmonie

Het menselijk functioneren is complex en wordt beïnvloed door tegenstrijdige driften.

51
Q

Wat is het effect van de combinatie van Eros en Thanatos in menselijke gedragingen?

A

Ze kunnen elkaar tegenwerken of samenwerken, wat leidt tot variaties in levensverschijnselen

Dit heeft gevolgen voor zowel gedragsmatige als emotionele uitingen.

52
Q

Wat is het schouwtoneel waarlangs inherent tegenstrijdige actietendensen verschijnen?

A

De zin.

53
Q

Wie is de kunstenaar wiens werken de disharmonie van de lijfelijke drift sterk uitdrukken?

A

Berlinde De Bruyckere.

54
Q

Wat is de conclusie over het mensbeeld in de psychoanalyse?

A

De psychoanalyse heeft geen idealistisch/romantisch mensbeeld.

55
Q

Wat zijn de twee componenten die elke menselijke uiting van leven met zich meedraagt volgens de psychoanalyse?

A
  • Eros (constructie)
  • Thanatos (deconstructie)
56
Q

Wat gaat gepaard met de eerste manifestaties van zelfstandig leven?

A

Angst en onlust.

57
Q

Waarom is het pessimistisch/realistisch mensbeeld krachtig?

A

Het laat ons voeling krijgen met mensen die (psychisch) intens lijden.

58
Q

Wat stelde Nietzsche over de mens?

A

De mens is een ziek dier.

59
Q

Wat zijn de twee kanten van de menselijke natuur volgens de tekst?

A
  • Natuurlijk wezen
  • Cultuurwezen
60
Q

Wie stelde dat de mens structureel te vroeg geboren wordt?

A

Lacan.

61
Q

Wat drukt Salvador Dali uit over de mens?

A

De mens heeft vaak een noodzakelijke kruk ter ondersteuning van zichzelf.

62
Q

Wat is het begrip dat de mens aanvuurt in zijn creativiteit en inventiviteit?

A

Manque-à-être.

63
Q

Wat is de Reële kern van ons functioneren volgens de tekst?

A

De non-rapport ten aanzien van onszelf en de ander.

64
Q

Wat noemde Freud de driftmatige component in zijn psychisch apparaat model?

A

Es.

65
Q

Wat is de letterlijke vertaling van ‘jouissance’?

A

Genot.

66
Q

Is het psychisch leven te corrigeren volgens de tekst?

A

Nee, het kan gedeeltelijk gecompenseerd worden maar nooit gecorrigeerd.

67
Q

Wat is de diffuse atmosfeer waarin onze ervaring van subjectiviteit gestalte krijgt?

A

Het gemis-aan-zijn.

68
Q

Is er een ‘echt ik’ dat gereveleerd kan worden volgens de psychoanalyse?

A

Nee, er is geen consistente betekenisvolle entiteit.

69
Q

Wat gebeurt er met de vraag naar zelfinzicht door het botsen op het eigen gemis-aan-zijn?

A

De vraag verdampt.

70
Q

Wat ontdekte Karen over haar ‘ideaal Ikken’?

A

Ze heeft veel over zichzelf gesproken.

71
Q

Wat ervaart Pjotr als hij zijn Ik-gevoel verliest?

A

Een ‘niets’ of een ‘leegte’.

72
Q

Wat zijn de drie ordes die Lacan centraal stelt?

A
  • Imaginaire
  • Symbolische
  • Reële
73
Q

Wat is de rol van het Symbolische volgens Lacan?

A

De mens als gebruiker van taal.

74
Q

Wat confronteert Pjotr met een beangstigend reëel ‘niets’?

A

Een gat in het Imaginaire.

75
Q

Wat probeert Gunnar te neutraliseren in zijn leven?

A

De beangstigende reële component.