les 5 Flashcards
1
Q
solere
A
gewend zijn, de gewoonte hebben, plegen
2
Q
dormire
A
slapen
3
Q
ludere
A
spelen
4
Q
dicere
A
zeggen, spreken
5
Q
legere
A
lezen
6
Q
sumere
A
nemen, pakken, grijpen
7
Q
accurrere
A
komen aanrennen, toesnellen
8
Q
quaero, quaere
A
zoeken, vragen
9
Q
epistula
A
brief
10
Q
fuga
A
vlucht
11
Q
causa
A
zaak, oorzaak, reden
12
Q
dominus
A
meester, heer (des huizes)
13
Q
nox, noctes
A
nacht
14
Q
iudex, iudices
A
rechter
15
Q
novus
A
nieuw