les 16 Flashcards
1
Q
narrare
A
vertellen
2
Q
liberare
A
bevrijden
3
Q
flavere
A
gunstig gezind zijn
4
Q
considere
A
gaan zitten
5
Q
accedere
A
naderen, lopen naar
6
Q
dimittere
A
wegzendebn, vrijlaten
7
Q
gratias ago, agere (+dat)
A
(be)danken
8
Q
quaeso
A
vraag ik, alsjeblieft
9
Q
flamma
A
vlam, vuur
10
Q
gratia
A
dank
11
Q
vinum
A
wijn
12
Q
donum
A
geschenk, cadeau
13
Q
votum
A
wens
14
Q
verus
A
waar, juist, echt
15
Q
stultus
A
dom, dwaas