les 18 Flashcards
1
Q
invitare
A
uitnodigen
2
Q
habere
A
hebben, houden
3
Q
in animo habere
A
van plan zijn
4
Q
prohibere
A
verhinderen
5
Q
eo, ire
A
gaan
6
Q
redire
A
teruggaan
7
Q
transire
A
oversteken
8
Q
perire
A
omkomen, te gronde gaan
9
Q
crescere
A
groeien, toenemen
10
Q
numerus
A
getal, aantal
11
Q
imperium
A
bevel, macht, rijk
12
Q
sedes
A
zetel, stoel, woonplaats
13
Q
hospes, hospites
A
gast, gastheer
14
Q
civitas, civitates
A
staat, burgerij
15
Q
salus, salutes
A
redding, welzijn