les 3 Flashcards
1
Q
vocare
A
roepen
2
Q
parare
A
klaarmaken
3
Q
rogare
A
vragen
4
Q
respondere
A
antwoorden
5
Q
debere
A
moeten
6
Q
parere
A
gehoorzamen
7
Q
iubere
A
bevelen
8
Q
debere
A
moeten
9
Q
parere
A
gehoorzamen
10
Q
tenere
A
vasthouden
11
Q
audire
A
horen, luisteren
12
Q
lacrima
A
traan
13
Q
insula
A
eiland
14
Q
nuntius
A
bode, boodschap
15
Q
periculum
A
gevaar
16
Q
imperator, imperatores
A
keizer
17
Q
tu, te
A
jij, jou
18
Q
statim
A
meteen, onmiddelijk
19
Q
valde
A
zeer
20
Q
hic
A
hier
21
Q
unde?
A
vanwaar? waarvandaan?
22
Q
in + acc
A
naar, … in