Hoofdtuk 17 - Farmacologie Van Het Ademhalingsstelsel Flashcards
Regulatie musculatuur, bloedvaten en klieren van de LW: Afferente banen
Irritantreceptoren + C-vezels antwoorden op:
1) exogene chemische stoffen,
2) inflammatoire mediatoren, en
3) fysische stimuli
- -> dit veroorzaakt 1) bronchoconstrictie en mucussecretie via vrijstelling acetylcholine in bovenste LW, en 2) exciterende neuropeptiden in lagere LW
Regulatie musculatuur, bloedvaten en klieren van de LW: Efferente banen
- PS zenuwen mediëren bronchoconstrictie + mucussecretie via inwerking op M3-receptoren
- OS zenuwen innerveren BV (–> constrictie) en klieren (–> inhibitie van secretie). GEEN innervatie SMC’s van LW
- Circulerend adrenaline werkt in op beta2-receptoren –> relaxatie SMC’s van LW
- Inhiberende NANC zenuwen relaxeren SMC’s via vrijstelling NO en VIP (vasoactief intestinaal peptide)
- Exciterende NANC zenuwen veroorzaken neuroinflammatie door vrijstelling tachykinines (substantie P en neurokinine A)
Farmaca die de ademhaling beïnvloeden
- Onderdrukking ademhaling door excessive doses van meeste farmaca met onderdrukkende werking op CZS
- Benzodiazepines –> relatief weinig ademhalingsdepressie (maar wel in combo met alcohol)
- Narcotische analgetica –> zekere graad van ademhalingsdepressie in therapeutische doses
Bronchiaal astma
- 2 karakteristieke kenmerken:
1) Onderliggende inflammatoire veranderingen in LW
2) Onderliggende bronchiale hyperreactiviteit - Belangrijke mediatoren:
1) Histamine –> uitsluitend in 1ste fase
2) Leukotrieën B4, LTD4, mogelijks neuropeptiden en NO, en verscheidene chemotaxinen en chemokinen –> beide fases
GM bij bronchiaal astma: bronchodilatoren –> beta2-agonisten
- Salbutamol
- EerstelijnsGM
- Werken als fysiologische antagonisten van spasmogene mediatoren
- Weinig tot geen effect op de bronchiale hyperreactiviteit
- Stimulatie beta2-receptoren op bronchiale SMC’s –> bronchodilatatie (verhoging adenylaatcyclase en dus ook cAMP)
- Inhibitie vrijstelling mediatoren uit mestcellen en vrijstelling TNF-alfa uit monocyten
- Werking op cilia –> toename mucusklaring
- Couperen acute bronchoconstrictie (milde tot matige vormen) van astma
- Chronisch onderhoudstherapie bij COPD en bij patiënten die constant benauwd zijn en reeds ingesteld zijn op een hoge dosis inhalatiecorticosteroïden
- Toediening: doseeraërosol, poederinhalator of vernevelaar, maar ook oraal of parenteraal
- Werkingsduur:
1) Salbutamol –> kortwerkend
2) Salmeterol –> langwerkend - Bijwerkingen: palpitaties en tremor
GM bij bronchiaal astma: bronchodilatoren –> Theofylline
- Xanthineverbinding
- TweedelijnsGM bij astma –> als alternatief of samen met corticosteroïden + andere anti-inflammatoire middelen bij patiënten die niet voldoende reageren op beta2-agonisten
- Werkingsmechanisme onzeker, mogelijks inhibitie cGMP- of cAMP-FDE; of competitief antagonisme van adenosine t.h.v. adenosinereceptoren
- Nauw therapeutisch venster –> plasmaspiegel < 20 µg/ml: angst, opwinding, convulsies, ademstilstand en hartstilstand
- Oraal als 2delijnsGM bij astma (meestal als preparaat met verlengde werking)
- Toegediend bij status astmaticus via traag i.v. infuus
- Neveneffecten: chronotrope en inotrope effecten t.h.v. hart
- Metabolisatie in lever door CYP
- Leverdysfuncties + virale infecties –> toename plasmaconcentratie en halfwaardetijd
- GM-interacties:
1) CYP-enzymremmende farmaca zoals cimetidine (>400 mg) en erythromycine (+ andere macrolide AB) –> toenemen plasmaconcentratie
2) CYP-enzyminductoren zoals carbamazepine, fenytoïne en barbituraten –> afnemen plasmaconcentratie
GM bij bronchiaal astma: bronchodilatoren –> Antagonisten van M-receptoren
- TweedelijnsGM bij astma
- Ook bij sommige patiënten met COPD (vnl langwerkende producten)
- Ipratropiumbromide:
1) Bindt alle subtypen van M-receptoren
2) Inhibeert de door acetylcholine gemedieerde bronchospasmen
3) Toediening via inhalatie
4) Quaternaire ammoniumverbinding –> weinig systemische effecten
GM bij bronchiaal astma: bronchodilatoren –> Cysteïneleukotrieën (CysLT)-receptor antagonisten
- Zafirlukast: potente competitieve antagonist
- Voorkomt aspirine-gevoelige astma + inhibeert bronchoconstrictie veroorzaakt door allergenen of inspanning.
- Geringe bronchodilaterende werking
GM bij bronchiaal astma: anti-inflammatoire farmaca –> Glucocorticoïden
- Verminderen inflammatoire component bij chronisch astma
- Levensreddend bij status astmaticus
- Werkingsmechanisme: 1) verminderde vorming cytokines (vnl deze geproduceerd door Th2 lymfocyten), 2) verminderde activering eosinofielen en andere inflammatoire cellen
- Niet effectief voor behandeling van de vroege reactie op het uitlokkende agens
- Meestal per inhalatie –> systemische bijwerkingen zeldzaam, zeker wanneer een grote first pass effect aanwezig is (fluticason, budesonide). Buccale en faryngeale candidose en heesheid kunnen optreden
- Slechter worden astma –> oraal glucocorticoïd (prednisolon), of i.v. (hydrocortison)
GM bij bronchiaal astma: anti-inflammatoire farmaca –> Natriumchromoglycaat
- Mestcelstabilisator
- Profylactisch
- Kan beide fasen van astma voorkomen + reductie bronchiale hyperreactiviteit bij meeste patiënten