Hoofdstuk 4 - Chemische Transmissie En Het AZS Flashcards
1
Q
Presynaptische modulatie: Auto-inhibitie
A
- NA en ACh remmen eigen afgifte
- = Homotrope inhibitie
- Zowel bij adrenerge als bij cholinerge zenuwen zijn de presynaptische receptoren op de zenuwuiteinden (alfa2, M2) farmacologisch verschillend van de postsynaptische receptoren (alfa1, M1) –> belangrijk bij gebruik van selectieve farmaca
2
Q
Presynaptische modulatie: Heterotrope inhibitie
A
- NA en A kunnen de afgifte van ACh inhiberen, en omgekeerd
* Van belang waar adrenerge en cholinerge neuronen samenlopen (plexus myentericus)
3
Q
Presynaptische modulatie: Neuromodulatoren
A
- Cholinerge en adrenerge zenuwuiteinden worden ook gemoduleerd door andere stoffen –> prostaglandinen, purines, dopamine, 5-HT, GABA, opioïd peptiden, …
- Fysiologisch belang niet duidelijk
4
Q
Co-transmitters
A
- Vele peptiden en non-peptiden komen samen met een klassieke NT voor in eenzelfde neuron en kunnen tegelijk vrijkomen bij stimulatie –> co-transmissie
- Mogelijke voordelen:
1) 1 bestanddeel van het mengsel wordt trager geïnactiveerd en kan daardoor langer werken en verder in het weefsel penetreren
2) Samenstelling NT-mengsel kan aan de omstandigheden aangepast worden –> vb. op OS zenuwuiteinden –> afgifte NPY vooral bij stimulatie op hoge frequentie
5
Q
Denervatie supersensitiviteit
A
Supersensitiviteit kan zich voordoen wanneer NT onderbroken wordt bv. na langdurige onderbreking van postsynaptische receptoren (–> belangrijk bij rebound fenomeen in CZS)