Hoofdstuk 3 - Individuele Variatie En Interacties Flashcards
Farmacokinetische variatie
Verschil in concentratie op plaats van werking
Farmacodynamische variatie
Verschil in fysiologische antwoorden
Variaties
Meestal is de variabiliteit kwantitatief, soms echter kwalitatief –> idiosyncratische reacties
Idiosyncrasie
Het optreden van kwalitatief afwijkende, schadelijke en soms fatale reacties op een farmacon in een kleine minderheid van de populatie
Genetische factoren
- Meestal is biotransformatie de voornaamste oorzaak van variatie –> zeer variabele klaringen voor warfarine, TCA, anti-epileptica, benzodiazepines en anti-aritmica –> gevolg: sterke verschillen in plasmaspiegels voor eenzelfde dosis bij verschillende personen
- Interindividuele verschillen meestal multifactorieel/polygenetisch
- Continue frequentieverdeling (Gauss) van afbraakparameters (halfwaardetijd) of plasmaspiegels van GM binnen een populatie
- Soms discontinue verdeling met 2 populaties: personen met een normaal of traag metabolisme
- Binnen elke subklasse wel een continue variatie
Farmacokinetische veranderingen bij ziekte
- Minder biotransformatie en meer kans op bijwerkingen bij levercirrose en portable hypertensie en tijdens hypothermie
- Verminderde excretie bij acuut of chronisch nierfalen (digoxine, gentamicine, lithium)
GM interacties: Farmacodynamische interactie
- Rechtstreeks op het effect zelf
GM interacties: Farmacokinetische interactie
Absorptie:
- Vloeibare paraffine en colestyramine vertragen absorptie van vetoplosbare farmaca (warfarine, digoxine) en vitaminen (A,D,E,K)
- MAO-I remmen afbraak monoaminen zoals tyramine door MAO in de hersenen, maar ook in de darmmucosa. Tyramine wordt minder afgebroken in de mucosa en wordt meer geabsorbeerd –> hypertensieve opstoten
- Toevoegen VC (adrenaline) bij lokale anesthesie vertraagt de absorptie van lokale anesthetica –> verlengde lokale werking
Interacties: enzyminductie:
- Veel producten induceren CYP-450 –> verlagen farmacologisch effect van GM. Ook GSH- en glucuronyltransferase kunnen geïnduceerd worden
- Inductoren: barbituraten (fenobarbital), ethanol, fenytoïne, carbamazepine, rifampicin, st-janskruid, …
- Inductie is dosis-afhankelijk en de inductor stimuleert meestal zijn eigen afbraak –> werking farmacon vermindert geleidelijk (tolerantie)
- Verhogen ook afbraak andere farmaca welke door dezelfde enzymen gemetaboliseerd worden –> warfarine, corticoïden, cyclosporine en orale anticonceptiva (minder werkzaam!)
Interacties: enzyminhibitie
* Cimetidine en steroïden remmen de afbraak van meerdere farmaca –> warfarine, fenytoïne en theofylline