HOOFDSTUK 31 Flashcards
thermoregulatie
1
Q
koudbloedigen
A
poikilothermen
= T wordt geregeld door omgeving
2
Q
warmbloedigen
A
homeothermen
= T wordt geregeld door organisme zelf
3
Q
warmte afgifte door de huid
A
- radiatie
- conductie
- convectie
4
Q
radiatie
A
- omgevingsafhankelijk
- geen transportmedium
- stralingswarmte 60%
5
Q
conductie
A
- omgevingsafhankelijk
- warmtegeleiders
- lucht is slecht geleidend
6
Q
convectie
A
- omgevingsafhankelijk
- warmte wordt meegetrokken door fluidum
- ventilator
7
Q
homeostase van lichaamstemperatuur (sensor, controle centrum?)
A
- sensor = dendrieten in de huid en hypothalamus
- controle centrum = hypothalamus
8
Q
wat gebeurt er bij te lage temperatuur?
A
- ril-reflex
- zweetreflex stopt
- weerstandsvaten ondervinden vasoconstrictie
9
Q
wat gebeurt er bij te hoge temperatuur
A
- ril-reflex stopt
- weerstandsvaten open
- zweetreflex activatie
10
Q
koorts vs hyperthermie?
A
koorts = controle centrum is ontregeld
hyperthermie = T is verhoogd maar setpoint blijft ongewijzigd
11
Q
uitputting
A
centrale T > 39°C
12
Q
stroke
A
centrale T > 41°C
13
Q
dehydratatie?
A
= minder zweten
14
Q
hypovolemie
A
= verminderde huidperfusie
15
Q
hypoperfusie
A
= onvoldoende bloed voor organen, hersenen,..