HOOFDSTUK 10 Flashcards
regeling van arteriële bloeddruk
arteriële bloeddruk
= bloeddruk in het 1e gedeelte van het circulatoir systeem
=> oscillerende bloeddruk tussen systolische en diastolische waarden
activatie van PZS
= verlaging van bloeddruk
activatie van OZS
= verhoging van bloeddruk
vagale toestand
= trage hartslag, lage bloeddruk, laag hartdebiet en lage perifere weerstand
adrenerge toestand
= hoge hartslag, hoge bloeddruk, hoog hartdebiet en hoge perifere weerstand
RAAS systeem
renine-angiotensine-aldosteron systeem
werking van RAAS
- angiotensinogeen wordt geactiveerd wanneer er renine aanwezig is
- renine wordt aangemaakt door nieren
- angiotensinogeen wordt omgezet in angiotensine I
- angiotensine I wordt omgezet naar angiotensine II (door ACE-enzyme)
invloed van angiotensine II
= vasoconstrictie van de arteriolen door activatie van angiotensine-I-a-receptor
= stimuleert aanmaak van aldosterone
angiotensine II is een actief hormoon
- rechtstreeks bloeddrukverhogend
(<=> aldosterone = onrechtstreeks)
regeling van renine
- meer renine wordt geproduceerd door de nieren = RAAS activeren
- prikkel? lage bloeddruk in arteriën van de nieren = nieren zullen meer renine aanmaken
geneesmiddelentoepassing op RAAS
- anti-hypertensiva
- renine-inhibitoren
ADH
= antidiuretisch hormoon
= BD verhogen (=neveneffect)
= hoofdfunctie = plasma-osmolariteit regelen
ANP/BNP
= natriuretische peptiden
= BD verlagen (= neveneffect)
= hoofdfunctie = regelen circulatoir volume
sensoren in het homeostatisch systeem
= baro-receptoren
= zenuwen gelegen in de wand van bloedvaten, waar de bloeddruk gemeten wordt
= gevoelig voor stretch
baro-receptoren (waar?)
- in de carotiden en aorta
- in de arteria renalis