HOOFDSTUK 10 Flashcards

regeling van arteriële bloeddruk

1
Q

arteriële bloeddruk

A

= bloeddruk in het 1e gedeelte van het circulatoir systeem

=> oscillerende bloeddruk tussen systolische en diastolische waarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

activatie van PZS

A

= verlaging van bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

activatie van OZS

A

= verhoging van bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

vagale toestand

A

= trage hartslag, lage bloeddruk, laag hartdebiet en lage perifere weerstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

adrenerge toestand

A

= hoge hartslag, hoge bloeddruk, hoog hartdebiet en hoge perifere weerstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

RAAS systeem

A

renine-angiotensine-aldosteron systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

werking van RAAS

A
  • angiotensinogeen wordt geactiveerd wanneer er renine aanwezig is
  • renine wordt aangemaakt door nieren
  • angiotensinogeen wordt omgezet in angiotensine I
  • angiotensine I wordt omgezet naar angiotensine II (door ACE-enzyme)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

invloed van angiotensine II

A

= vasoconstrictie van de arteriolen door activatie van angiotensine-I-a-receptor
= stimuleert aanmaak van aldosterone

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

angiotensine II is een actief hormoon

A
  • rechtstreeks bloeddrukverhogend

(<=> aldosterone = onrechtstreeks)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

regeling van renine

A
  • meer renine wordt geproduceerd door de nieren = RAAS activeren
  • prikkel? lage bloeddruk in arteriën van de nieren = nieren zullen meer renine aanmaken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

geneesmiddelentoepassing op RAAS

A
  • anti-hypertensiva
  • renine-inhibitoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ADH

A

= antidiuretisch hormoon
= BD verhogen (=neveneffect)
= hoofdfunctie = plasma-osmolariteit regelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ANP/BNP

A

= natriuretische peptiden
= BD verlagen (= neveneffect)
= hoofdfunctie = regelen circulatoir volume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

sensoren in het homeostatisch systeem

A

= baro-receptoren
= zenuwen gelegen in de wand van bloedvaten, waar de bloeddruk gemeten wordt
= gevoelig voor stretch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

baro-receptoren (waar?)

A
  • in de carotiden en aorta
  • in de arteria renalis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

baro-receptor reflex

A

= baroreceptoren in de carotiden en aortaboog krijgen informatie over de bloeddruk
- via axonale banen info doorgeven naar hersenstam
- controlecentrum = medullair cardiovasculair controlecentrum
- info = afwijkend van evenwichtspunt? efferente zenuwbanen ondergaan veranderingen