HOOFDSTUK 21 Flashcards
autoregulatie van GFR
autoregulatie druk?
De autoregulatie behoudt ongeveer een constante hoeveelheid wanneer de arteriële bloeddruk tussen 80 - 180 mmHg varieert
autoregulatie ?
= mechanisme waarop de glomerulaire filtratiesnelheid constant blijft ondanks de schommelingen in de renale perfusiedruk
reden van autoregulatie
- het lichaam probeert ondanks schommelingen in de arteriële bloeddruk, voor de renale bloeddruk altijd een constante glomerulaire filtratiedruk te behouden en dus een constante productie van voor-urine.
basisprincipe om GFR constant te houden ondanks schommelingen?
- glomerulaire capillair = 2 weerstandsvaten
- aanpassen van weerstandsvaten (constrictie, dilatatie)
hypofiltratie
hyperfiltratie
= verminderde zuivering van bloed
= chronische filtratie
GFR neemt toe dus…
- flow van voor-urine doorheen proximale tubulus neemt toe
- flow thv macula densa cellen neemt toe
- vasoconstrictie van afferente arteriolen
= toename van weerstand in afferente arteriolen
= hydrostatische druk in glomerulus daalt
= GF gaat compensatoir dalen
ADO
= biologisch actieve metaboliet van ATP
- bindt aan adenosine-1-receptor van mesangiale cellen
- stijging [Ca]
- Ca wordt via gap-junctions doorgegeven aan gladde spiercellen van afferente arteriolen
= gladde spieren = vasoconstrictie
= renine-productie in nier daalt
verloop van urine - macula densa - ATP?
- urine stroomt over macula densa
- macula densa cellen sensen hoeveelheid Na (NaK2CL)
- Na in macula densa cellen stromen
- cel zal zwellen
- permeabiliteit voor ATP neemt toe
- ATP treedt uit de cel
- ATP wordt enzymatisch afgebroken tot adenosine
invloed van angiotensine II op GFR
- hoge [ ] = VC aff = GFR daalt
- lage [ ] = VC eff = GFR stijgt
invloed van prostacycline-2 (PGI2)
aanwezig = inductie vasodilatatie afferente arteriolen = GFR stijgt