HOOFDSTUK 3 Flashcards

1
Q

stuwingsdruk

A

de bloedstroom wordt gedreven door een drukverschil over vasculaire weerstanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

weerstand (gevolg van)

A

gevolg van wrijving die het bloed ondervindt wanneer het stroomt doorheen de ader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

stuwingsdruk waarden grote/kleine bloedsomloop

A

groot = 95 mmHg
klein = 20 mmHg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

grote bloedsomloop - stuwingsdruk

A

stuwingsdruk is het verschil tussen de bloeddruk in het begin van de circulatie (linker ventrikel) en de druk op het einde van de circulatie (rechter atrium).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

kleine bloedsomloop - stuwingsdruk

A

De stuwingsdruk is het verschil tussen de bloeddruk in het begin van de circulatie (rechter ventrikel) en de druk op het einde van de circulatie (linker atrium).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

transmurale druk

A

wandspanning = de druk die de bloedvatwand ondervindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wet van Laplace

A

wandspanning (in een hol orgaan waarin een vloeistof zit met een bepaalde druk)
= (drukverschil over de wand *straal vd holte)/(dikte van de wand)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wet van Poiseuille

A

R = (viscositeit *lengte vd buis)/(doormeter vd buis)

serie = grote invloed op perifere R
parallel = kleine invloed op perifere R

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

samenstelling van normaal bloedstaal

A

= plasma (55%) + leukocyten en trombocyten <1% + erytrocyten (rode BC) 45%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hemodynamische parameters

A
  • vasculaire weerstand
  • flowsnelheid
  • bloedvolume
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waar is de bloeddruk het hoogst?

A

in het begin van de circulatie = 100 mmHg = gemiddelde BD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waar kent de BD het meeste verlies?

A

kent is de plaats waar de weerstand het grootste is => daling van de BD door wrijving op de wanden vd bloedvaten => verval thv arteriolen (weerstandsvaten) en voor de capillairen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

veranderingen in flowsnelheid

A

De snelheid van bloed verandert doorheen het capillair systeem, verlaagt sterk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verdeling van bloedvolume over verschillende compartimenten

A

7% in de linkerventrikel
13% in de arteriën
7% in de capillairen en arteriolen
Tot 65% in de venen, venulen en veneuze sinussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

arteriën: soort vat

A

conductievaten
bloed geleiden naar periferie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

arteriolen

A

weerstandsvaten -> weerstand is hier het grootst

17
Q

capillairen

A

uitwisselingsvaten -> lage druk, lage flowsnelheid

18
Q

venen en venulen

A

capaciteitsvaten -> grote hoeveelheid bloed bevatten

19
Q

arteriën (eig)

A

o Dikke wand -> laplace = hoge druk aankunnen
o Grote hoeveelheid gladde spiercellen
o Groot # elastische vezels = Windkessel

20
Q

arteriolen (eig)

A

o Veel minder elastische vezels
o Vooral gladde spiercellen => vasoconstrictie en vasodilatatie => weerstand te regelen door straal van vat aan te passen

21
Q

capillairen (eig)

A

o Dunne wand = want diffusie
o 1 cellaag = endotheel

22
Q

venen en venulen (eig)

A

o Veel elastische vezels
o Capaciteitsvaten dus groot uitzettingsvermogen
o Gladde spiercellen = venoconstrictie
(samentrekken -> regeling van veneuze terugkeer naar hart: zie later)

23
Q

aanpassingen die de veneuze terugkeer helpen

A
  • skeletspierpomp + veneuze kleppen
  • ademhalingsbewegingen
24
Q

skeletspierpomp + veneuze kleppen

A

 De venen zijn anatomische strategisch gepositioneerd zijn tussen de spieren.
 Wanneer de spier samentrekt, worden de venen gecomprimeerd worden  bloed wordt uit deze bloedvaten geduwd
 Bloedvaten vertonen klepjes die slechts in 1 richting opengaan  bloed wordt uit de venen + slechts in 1 richting geduwd (richting het hart)

25
Q

ademhalingsbewegingen

A

 Een principe dat verklaart wordt door het feit dat wanneer we inademen, de druk in de borstkas verlaagd wordt. Waardoor de druk in het hart verminderd en waarbij een negatieve druk wordt gecreërd om het bloed uit het hart te zuigen