Hoofdstuk 1 Psychodiagnostiek Flashcards
Stepped care model
Afhankelijk van de ernst en hardnekkigheid van klachten kan gekozen worden voor een meer uitgebreid psychodiagnostisch onderzoek.
Wanneer
psychodiagnostiek
helpend?
Inzet van psychodiagnostiek is helpend wanneer
- Klachten gerelateerd aan intelligentie, ontwikkelingsproblematiek, persoonlijkheidskenmerken of cognitief (dis)functioneren
- Er in het verleden meerdere psychologische behandelingen zonder gewenst resultaat zijn geweest
- Indicatie voor langere en intensieve behandeling vanwege persoonlijkheidsproblematiek
Wat is psychodiagnostiek
Het beschrijven van klachten, het stellen van een classificerende diagnose en het opstellen en toetsen van een verklarende hypothese. Hiermee begrijpen hoe interne psychische processen en omgevingsinvloeden bijdragen aan klachten en problemen. De psycholoog geeft een rapportage over beschrijving klachtenbeeld (DSM5 classificatie), ontwikkelingsgeschiedenis, persoonlijkheid, sociaal emotionele informatieverwerking en sociaal cognitieve stijl. Het in kaart brengen van factoren die een rol spelen in de problematiek zorgt ervoor dat er een interventie gekozen kan worden die past bij de (hypothetische) oorzakelijke factoren
Rollen van psycholoog bij diagnostiek
o Intaker die uitzoekt wat er aan de hand is
o Diagnosticus die de klachten kadert
o Psychodiagnostisch die diepgaand wil begrijpen
Empirische cyclus
Op basis van vermoedens een hypothese opstellen over de verklaring van de problemen, deze ontwerpen, toetsen en aannemen of verwerpen.
Invalshoeken
psychologische
diagnostiek
Psychologische diagnostiek kent meerdere invalshoeken welke afhankelijk zijn van het theoretische kader van de instelling
- Transdiagnostische benadering: ziet een stoornis als overstijgende kwetsbaarheden zoals perfectionisme en zelfwaardering
- Farmacotherapie en niet psychotherapeutische behandelvormen: diagnostiek gericht op het vinden van de juiste medicatie of biologische interventies
- Psychoanalytische benadering: nadruk op onderliggende mechanismen
- Cliëntgerichte psychotherapie: weinig focus op diagnostiek als losstaande fase maar een integratie van diagnostiek in de behandeling
- Cognitieve gedragstherapie: DSM-classificatie speelt een rol voor het kiezen van een behandeling en psychodiagnostisch onderzoek geeft inzage in sterke en zwakte in bijvoorbeeld intelligentie en copingsstijl.
- Interpersoonlijke therapie: diagnostiek tijdens de eerste fase van behandeling wat zorgt voor een behandelcontract over het probleemgebied waar de focus vervolgens op zal liggen tijdens behandeling
De diagnostische cyclus
Psycholoog werkt met een empirische cyclus welke vier stappen heeft die steeds gebruik maken van de informatie uit de voorgaande stappen en eventueel teruggaan naar een eerde stap indien informatie ontbreekt of niet kloppend is
- Klachtenanalyse: onderzoekt de hulpvraag en verwachtingen
- Probleemanalyse: onderzoekt de uiting, ernst, ervaring, classificatie, mogelijke verklaring van de klachten en symptomen
- Verklaringsanalyse: onderzoekt waar de klachten vandaan komen, welke methode geschikt is voor toetsing en wat de resultaten hiervan zijn
- Indicatieanalyse: onderzoekt wat de resultaten betekenen en welke behandeling passend is
Falsificatie v.s.
verificatie
Wetenschappelijke literatuur moet gebruikt worden en doelgericht en systematisch info verzameld die eigen theorie ontkrachten (falsificatie) of bevestigen (verificatie)
Klachtenanalyse: wat is de vraag?
Psychodiagnostisch onderzoek start met een verwijzing waarbij de aanleiding en onderzoeksvraag/hulpvraag wordt gemeld.
1. (motivatie en verwachting): wat is de aanleiding voor de aanvraag?
2. (clientperspectief): het analyseren van de hulpvraag
Resultaat: klachtenanalyse leidt tot een verhelderende diagnose en duidelijkheid over de aanleiding, verwachting van de aanvrager en hulpvraag van de cliënt.
- Inzage in eventueel eerder verricht onderzoek kan op worden voortgebouwd
- Kader waarin het psychodiagnostisch onderzoek kan plaatsvinden zijn bekend
Probleemanalyse:
wat is het
probleem?
Gegevens van de client worden gekoppeld aan kennis vanuit de psychologie waardoor er een onderzoeksvraag kan worden opgesteld die verder uitgewerkt kan worden. Dit via (hetero)anamnese, symptoomvragenlijsten en observaties.
Vragenlijsten
binnen
probleemanalyse
Informatie voor de probleemanalyse kan verkregen worden vanuit
- Gestandaardiseerde vragenlijsten: breed screenen op psychische klachten
- Specifieke symptoomvragenlijsten: ernst van symptomen in kaart brengen
Routine Outcome
Monitoring (ROM)
Vragenlijsten worden soms standaard bij een intake afgenomen en/of als onderdeel van een Routine Outcome Monitoring (ROM) procedure welke de kwaliteit van de zorg in het algemeen waarborgt en behandelresultaat kan monitoren
OutcomeQuestionnaire (OQ-
45)
45 vragen op drie domeinen: intrapsychisch, interpersoonlijk en sociale rolvervulling Uitkomsten van de vragenlijst kunnen worden meegenomen naar de formulering van de hypothese over de aard en ontstaanswijze van de klachten
Speciële anamnese
Specifieke klachten in beeld brengen waarbij het accent ligt op de huidige problemen. Dit kan via in kaart brengen van:
- Luxerende factoren (factoren die de druppel waren die de emmer liet overlopen)
- Aanloop van het probleem
- Cliënt zijn eigen verklaring voor de problemen
- Interferentie (in welke mate de sociale, relationele en functionele aspecten in het leven van de client belemmerd worden door de problemen)
- Eerder ondernomen maatregelen door de client en diens effect
- Bij meerder problemen onderzoeken welke problemen voor client prioriteit hebben.
Dit alles geeft inzage in de volgorde, aard en ernst van de problemen. Ook een beeld van de motivatie, het beoordelingsvermogen en ziekte-inzicht van de cliënt.
Psychiatrische anamnese
Systematisch samenvatten van de psychiatrische symptomen waarbij de objectieve en subjectieve symptomen in acht worden genomen. De intaker bestudeert:
- Verschijning en psychomotoriek: wat valt op aan gedrag, verschijning (hygiëne, lichaamsbouw, oogcontact) en de psychomotoriek (o.a. bewuste bewegingen)
- Oriëntatie: in welke mate is client georiënteerd in tijd, plaats en persoon
- Aandacht en geheugen: functioneren van aandacht (arousal, afleidbaarheid, gerichte-, verdeelde-, volgehouden- aandacht), en het geheugen (korte- en langetermijn geheugen, visueel geheugen)
- Waarnemingen: verwerking van zintuigelijke informatie (is er sprake van hallucinaties, pseudo-hallucinaties, illusionaire vervalsing)
- Spraak en denken: afwijkingen in spraak (tempo, snelheid, vloeiendheid) en stoornissen in denken (traag, snel, wijdlopig of pathologische gedachten zoals suïcidaal, obsessies, overwaardige denkbeelden)
- Stemming en affect: hoe is de stemming gebaseerd op emoties over langere tijd, hoe worden emoties geuit (affect) en is dit te zien in gedrag (toon stem, trillen)
- Persoonlijkheid: hoe is de persoonlijkheid gelet op unieke en stabiele gedrags- en reactiepatronen over verschillende situaties