H16 Middel gerelateerde en verslavingsstoornissen Flashcards

1
Q

Aanpassing DSM-5
verslaving

A

DSM-5 heeft als nieuwe toevoeging aan de categorie pathologisch gokken en internet gamingsstoornis toegevoegd. Ook is de definitie van afhankelijkheid niet meer noodzakelijk lichamelijke kenmerken maar zijn pycnische kenmerken voldoende.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geschiedenis van
visie op verslaving

A
  • in 19e eeuw werd het gezien als een moreel probleem waar iemand zelf verantwoordelijk voor is.
  • Farmacologisch model (begin 20 e eeuw): middelen zijn dusdanig krachtig dat het verboden moet worden omdat de mens weerloos is
  • Symptomatisch model (psychoanalyse): verslaving is een symptoom van onderliggende problematiek (klopt voor sommige verslaafden bij bv PTSS, niet altijd)
  • Biopsychosociaal model (jaren 70): interactie van biologische, psychologische en sociale factoren zorgen voor verslaving. Meest gebruikte model maar wel discussie over de bijdrage van factoren. Neurowetenchappers zien verslaving als hersenziekte en leer theoretisch model als aangeleerd gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe raakt iemand
verslaafd (gen-omgeving)

A
  • Genetische factoren: aanleg is 50% door genetische factoren bepaald
  • Genetische bijdrage is kleiner voor het starten van een middel en groter voor de hoeveelheid dat iemand uiteindelijk gaat gebruiken
  • Geen enkel gen dat gevoeligheid kan voorspellen
  • Effecten van genetische factoren zijn afhankelijk van omgevingsfactoren
  • Omgevingsfactoren bepalen in grote mate wanneer iemand begint met een middel gebruiken. Hierna zijn genetische factoren belangrijk voor het voorspellen van hoeveel iemand gaat gebruiken en in hoeverre er problematisch verslavingsgedrag is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Externaliserende vs
internaliserende
route

A

Deel van genetische kwetsbaarheid verloopt via persoonlijkheid met twee routes die met name in de aanloop naar verslaving zijn te onderscheiden. Wanneer er eenmaal verslavingsproblematiek is dan ervaart iedereen negatieve gevoelens.
- Externaliserende route (sensatie en impulsiviteit): gaat om uitdaging, nieuwsgierigheid en gevoelens van opwinding. Route komt met name bij jongeren voor en ontwikkelt zich in de adolescentie tot een problematisch patroon van gebruik vaak in interactie met sociaal netwerk
- Internaliserende route (negatief affect en angst en depressie): problemen ontstaan vaak op latere leeftijd waarbij adolescenten met veel angst en negatieve gevoelens terughoudend zijn in het beginnen met gebruik maar wanneer ze eenmaal beginnen ervaren ze minder onzekerheid en stress waarna het gedrag escaleert. Het verslavingsgedrag zorgt voor negatieve gevoelens die weer verminderd moeten worden met gebruik (vicieuze cirkel met negatieve bekrachtiging)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Motieven voor
gebruik (operant
leren)

A

De uitkomsten van gedrag (gebruiken) worden gekoppeld aan het gedrag (gebruiken = gezellig). Gevolgd is dat er een overtuiging ontstaat dat er voor gezelligheid gebruik nodig is terwijl in veel gevallen de omstandigheden waar iemand in gebruikt een betere verklaring biedt. Interventies trachten verwachtingen te ontkrachten. Effectief op korte termijn, maar niet voor lange. Interventies moeten intenties laten formuleren welke voornemens zijn en in als-danvorm wat de kans vergroot dat het gedrag beïnvloed wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Voorspellers voor gebruik (cognitie)

A

Interventies moeten zich richten op beide processen
- Bewuste cognities: over motieven en verwachten effecten van gebruik. Met name sterke voorspellers voor mensen met sterkte zelfregulerende processen
- Automatische cognities: neiging om te gebruiken kan opgeroepen worden zonder dat mensen hier zich van bewust zijn. Met name sterkte voorspeller voor mensen met zwakke zelfregulerende processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Belang screening
verslaving

A

Verslaving is een onderbehandelde stoornis waardoor screenen altijd nodig is. Mensen melden zich met andere klachten welke mogelijk ook veroorzaakt kunnen worden door toxische werking of ontwenning van middelen.
- Met name bij angst-, stemming- en ADHD-klachten kunnen klachten middel geïnduceerd zijn of verdwijnen na staken gebruik
- Bij 80% van de alcohol afhankelijke verdwijnen de depressieve klachten binnen enkele weken na stoppen en in mindere mate bij angstklachten
- Richtlijnen stellen ook dat in combinatie met angst- of stemmingsklachten en alcohol gebruik pas na 2-3 weken abstinentie een diagnose van zelfstandige comorbide depressieve of angststoornis gesteld kan worden. Voor andere middelen geen duidelijke richtlijn maar ook hanteren van 2-3 weken abstinentie
- Standaard screenen is ook belangrijk omdat gebruik een aanleiding kan zijn voor problematisch gedrag (bijv. agressie en geweld) waardoor aanpakken gebruik dan onderdeel moet zijn van behandeling
- Gebruik kan ook een effectieve behandeling van klachten in de weg staan. Bv. benzo’s zorgt voor minder effectieve exposure behandeling bij PTSS vanwege verstoren slaapfasen waarin ervaringen opgeslagen worden in lange termijn geh.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Methode screening
verslaving.

A
  • Alcohol: AUDIT, AUDIT-C met tien vragen of de MAST met 22 gesloten vragen voor het stellen van een stoornis is alcohol gebruik. Geven beide een indicatie voor wanneer gerichte diagnostiek op aanwezigheid van alcohol stoornis geïndiceerd is
  • Middelen: nog geen instrumenten die in NL gevalideerd zijn. In de praktijk worden antwoorden van zelfrapportage vaak met twee vermenigvuldigt met het idee dat mensen onder rapporteren. Echter moet de context en houding van behandelaar meegenomen worden
  • Middelen anamnese: kan gedaan worden als onderdeel van de intake, of bij evaluatie. Het is een gestructureerde wijze uitvragen van gebruik
  • MATE: in kaart brengen van alcohol en middelen gebruik en gokgedrag. Heeft een sectie waarmee de diagnose gesteld kan worden. CDI is het instrument wat hiervoor
    gebruikt wordt
  • Semigestructureerd interviews: voorkeur voor het stellen van een diagnose. Kan met de CIDI, MINI, DSM-IV as I diagnosen (SCID-I)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Behandeling verslaving

A

Motiverende gespreksvoering en CGT zijn volgens de richtlijnen eerste keuze. MGV. Methodiek gericht op samenwerking met doel de persoonlijke motivatie voor en de bereidheid tot een bepaalde gedragsmethodiek te versterken. Kortdurend
- Uitspraken van client worden ontlokt die gaan over veranderen. Hulpverlener gaat cliënt niet overtuigen dat verandering nodig is, maar helpt cliënt dit zelf te beseffen
- Proportie van uitgesproken verandertaal is voorspeller v bereidheid v verandering
- Goed inzetbaar bij minder ernstige vormen van gebruik en toepasbaar in basis GGZ CGT is gebaseerd op de aanname dat het gebruik is ontstaan en wordt behouden door operante en klassieke conditionering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Operante
conditionering (van
consequente naar
antecedente
factoren)

A

Gebruik wordt bekrachtigd door de positieve gevolgen ervan op korte termijn (consequente factoren). Na verloop van tijd wordt het doelgerichte gedrag geautomatiseerd en ontstaat er een associatie tussen de prikkel die met gebruik samenhangt (antecedente factoren) en gebruik, ongeacht gevolgen van het gebruik.
o In de eerste fase van gebruik is er goed bewustzijn van de relatie tussen gebruik en positieve gevolgen (consequente factoren), verwachte gevolgen zijn dan een motivatie voor gebruik
o Controle van het gebruik verschuift van consequente- naar antecedentefactoren. Gebruik is niet meer planmatig doelgericht gedrag maar gedragsroutine met ingesleten gedragspatronen. Iemand kan wel beseffen dat de functie van gebruik niet positief is maar niet stoppen omdat gebruik ook door gewoonte gedreven wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Klassieke
conditionering
(neurale
sensitisatie en
neutrale naar
betekenisvolle
stimuli)

A

Herhaald gebruiken zorgt voor een toename in gevoeligheid voor de belonende effecten van een middel in de hersencircuits die belangrijk zijn voor het ervaren van beloning waarin nucleus accumbens een rol speelt (neurale sensitisatie). Stimulus die gerelateerd zijn aan gebruik worden aantrekkelijk omdat de stimuli de gesensitiseerde (versterkte) belonende waarde van het middel voorspelt. Er ontstaat een associatie tussen een eerder neutrale stimulus (bijv. pakje sigaren) en een
betekenisvolle stimuli (bijv. roken).
o Prikkels die deel uitmaken van de context waarin gebruikt wordt raken geassocieerd met de belonende effecten van het middel
o Herhaald gebruikt zorgt voor ontwikkeling van een aandachtsbias voor de geconditioneerde stimuli en de neiging deze stimuli te benaderen (toenaderingsbias).
o De klassiek geconditioneerde stimuli zullen gebruik uitlokken en daardoor medeverantwoordelijk zijn voor verschuiving van doelgericht gedrag naar gewoonte gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Zelfcontrole

A

CGT richt zich op het doorbreken van grotendeels geautomatiseerde gedragspatronen d.m.v. zelfcontrole waardoor het gebruik verminderd wordt. Zelfcontrole kan drie vormen aannemen
o Stimuluscontrole: vermijden van uitlokkers van gebruik
o Stimulus responsinterventie: vertonen alternatief gedrag in risico situatie v gebruik
o Respons consequentie: belonen van gewenst gedrag, namelijk forse vermindering van gebruik of abstinentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

CGT-interventie bij
verslaving

A

Doel is om de gewoonte om te gebruiken te veranderen. Interventies richten zich op het aanleren van ander (niet gebruik gerelateerde) gedragspatronen. 8 componenten
- (1) Motivatie vergroten en opstellen behandeldoelen: met MGV en het uitlokken van verandertaal. Voor behandeldoelen wordt samengewerkt en formuleert de client.
- (2) Registratie en monitoren gebruik: registeren wanneer, onder welke omstandigheden, en in welke mate er gebruikt wordt en wat de gevolgen hiervan zijn. Geeft inzicht in de uitlokkende en instandhoudende factoren
- (3) leren van vaardigheden in anders omgaan met middelen: nieuwe alternatieve effectieve manieren leren om te gaan met gebruik (zelfcontrolemaatregelen). Tevens een noodmaatregel bedenken welke toegepast kan worden bij terugval
- (4) opstellen van een FA. Met doel samen de uitlokkende en in standhoudende factoren in kaart re brengen. Wordt gedaan met info uit de registratie opdrachten
- (5) veranderen van cognities: identificeren van disfunctionele gedachten welke vervangen worden met functionele helpende gedachten. Bij voorkeur in de vorm van een zelfinstructie met een als-dan- karakter wat automatisering makkelijker maakt
- (6) leren omgaan met emoties: emoties kunnen uitlokken tot gebruik (zoals trek, boosheid, somberheid, spanning)
- (7) Verbeteren interpersoonlijk functioneren en sociale steun: Deze kunnen stimuli zijn voor gebruik. Er worden vaardigheden aangeleerd om sociale netwerk en steun uit te breiden en sociale relaties aan te gaan die niet geassocieerd zijn met gebruik
- (8) verbeteren van algemene en specifieke probleemoplossende vaardigheden: praktische probleemsituaties kunnen uitlokken tot gebruik en hiervoor moeten probleemoplossende vaardigheden worden aangeleerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Detoxificatie

A

Medische begeleiding van acute intoxicatie naar acute onthoudingsverschijnselen met verschillende doelen
- Onderbreken van compulsief gebruik
- Behandeling van somatische complicaties door afhankelijkheid
- Client in staat stellen om abstinent te worden in een middelenvrije omgeving
- Aanbieden van menswaardige omgeving om te ontwennen van middel
- Creëren van een periode van abstinentie
- Voorbereiden op behandeling
- Instellen op medicatie wat abstinente kan ondersteunen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Contigency
mangament (CM)

A

GT-vorm gebaseerd op operante conditionering welke zich richt op systematische contingente bekrachtig van vooraf gestelde gedragsdoelen.
o Positieve bekrachtiging is het centrale en werkzame element
o Positieve bekrachtigers kunnen tastbare beloningen zijn welke zorgen voor toename van gedrag
o CM bestaat uit directe beïnvloeding van het probleemgedrag door positieve bekrachtiging van gewenst gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Medicatie bij
alcoholverslaving

A

o Naltrexon en acomprosaat (campral) die zucht verminderen. Meerwaarde is echter beperkt
o Disfulfram (antabus) blokkeert de afbraak van alcohol in de maag waardoor er alcoholvergiftiging ontstaat bij drinken. Nadeel is dat het zucht niet remt en gevaarlijke bijwerkingen kan hebben wanneer iemand wel drinkt
o Nalmefene is recent goedgekeurd en Baclofen wordt onderzocht

17
Q

Cognitieve
biasmodificatie
(CBM) verslaving

A

Tracht de automatische cognitieve processen die een rol spelen bij verslaving (aandachts- en toenaderings-bias) direct te beïnvloeden.
o Voorwaarde is dat client gemotiveerd moet zijn
o Werkt als toevoeging aan een reguliere behandeling niet eigenstandig

18
Q

PS in DSM

A

Persoonlijkheidsstoornissen zijn polythetisch gedefinieerd, er moet een minimumaantal van een groter aantal criteria aanwezig zijn voor een diagnose. In het dimensionele systeem van de DSM-5 zijn clusters vervangen voor een 5-factoren model van maladaptive persoonlijkheidsdimensies: Negatieve affectiviteit, afstandelijkheid, antagonisme, ongeremdheid en psychoticisme
- Cluster A: bizarre, vreemde, excentrieke cluster. Kenmerkend zijn verstoorde cognities en bijzonder gedrag in interpersoonlijke relaties. Paranoïde-, schizoïde-, schizotypische- PS
- Cluster B: dramatische, emotionele en impulsieve cluster. Kenmerkend zijn problemen met impulsief en emotioneel gedrag. Antisociale-, borderline-, histrionische-, narcistische- PS
- Cluster C: angstige clusters. Vermijdende-, afhankelijke-, dwangmatige- PS

19
Q

Persoonlijkheid
organisatie (PO)

A

Een kwalitatieve beschrijving van de sterkte van de persoonlijkheid in termen van realiteitstoetsing, rijpheid van afweermechanisme, integratie en aard van zelf- en ander representatie. Inschatting van PO leidt tot een inschatting van de draagkracht
- Neurotische PO: geïntegreerde identiteit, neurotische afweer en een intacte realiteitstoetsing. Hoe neurotischer, hoe confronterende therapie kan zijn
- Borderline PO: een diffuus identiteit, primitief afweer en intacte realiteitstoetsing. Therapie moet steunende elementen toevoegen
- Psychotische PO: diffuus identiteit, primitief afweer en verstoorde realiteitstoetsing. Overwegend steunende therapie

20
Q

Diagnostiek PS

A

Mensen melden zich vaak met andere klachten (angst/stemming) en niet een hulpvraag over persoonlijkheid. Er moet een beeld komen van algehele psychische problematiek en als uit de sociale-, historische- en klachten anamnese een beeld ontstaat dat kan wijzen op een PS kunnen er methode gebruikt worden om deze hypothese te toetsen met passende psychodiagnostische instrumenten. Zelfrapportage geeft vaak onvoldoende informatie omdat mensen zich soms onbewust zijn of sociaal wenselijk. Hierdoor kan informatie van andere helpend zijn en is er een geïntegreerde aanpak nodig
- Zelfrapportage vragenlijsten: hebben een goede test-herstest betrouwbaarheid maar het risico voor over-diagnostiek vanwege gevoeligheid voor het toestandsbeeld
- Semigestructureerde interviews: noodzakelijk om DSM-criteria vast te stellen en te onderzoeken of het patroon langdurig disfunctioneel is. SCID-5-PD, SIDP-IV en IPDE
- Overige psychodiagnostische instrumenten die structuur van persoonlijkheid, coping stijl of ernst in kaart brengen (Serverity index Personality problems. (Persoonlijkheidsproblematiek in het algemeen), UCL, Borderline personality disorder severity index, Hare psychopathy checklist voor psychopathie, NEO-PI)

21
Q

Psychodynamisch
interview
(kernberg)

A

Interview voor de indicatie van psychodynamische therapieën. Heeft het doel om tot een beschrijvende diagnose te komen en cliënt voor te bereiden op therapie. Geeft een indicatie voor de geschiktheid voor de therapie en een idee over ontstaansgeschiedenis vanuit ervaringen en huidige omstandigheden.
- Informatie verkregen vanuit overdracht-tegenoverdracht wordt essentieel gezien voor het verkrijgen van een indruk van persoonlijkheid
- Geeft een inzicht in de persoonlijkheid organisatie.

22
Q

Behandeling PS

A
  • Eerder waren er enkel psychodynamische georiënteerde behandelingen (TFP en MBT), maar nu ook vormen van CGT (ST en DGT) met beide goede effecten
  • Onderzoek naar effecten heeft met name plaatsgevonden bij homogene, categoriaal geclassificeerde PS
  • Drop-out tijdens behandeling is vaak groot
  • Nog weinig bekend over effect van dimensionele diagnostiek
    Richtlijn: gespecialiseerde psychotherapie is vaak de eerste keuze waarbij therapie aangevuld kan worden met psychosociale, vak therapeutische, systeem therapeutische of farmacologische interventies.
23
Q

Psychodynamische
en
psychoanalytische
theorieën

A

Gaan uit van karakterologische problemen en kent in NL twee vormen
- Transference focus psychotherapy (TFP) (borderline)
- Mentalisation based therapy (MBT) (borderline)

24
Q

Transference focus
psychotherapy
(TFP)

A

Doel is om niet-geïntegreerde beelden of voorstellingen te onderkennen en te benoemen en vervolgens in de veiligheid van therapie te integreren tot een identiteit. TFP stelt dat trauma’s en ervaringen tot uitdrukking komen in de therapeutische relatie (overdacht) waarbij deze aangegrepen worden om samen te onderzoeken wat dit veroorzaakt. (Overdrachts)relatie met therapeut is onderwerp van onderzoek.
- Ontwikkelt voor borderline-problematiek. TFP stelt dat borderline het gevolg is van niet-geïntegreerde beelden of veronderstellingen die de client van zichzelf of andere heeft (identiteitsdiffussie)
- Begint met contractfase waarin valkuilen worden besproken en afspraken gemaakt
- Behandeling is gestructureerd via de strategie (iedere sessie relatie bespreken), de tactiek (problemen in externe relaties vertalen naar therapeutische relatie) en de techniek (classificeren, confronteren en interpreten)

25
Q

Mentalisation
based therapy
(MBT)

A

Kern is het concept van metalliseren (begrijpen en interpreteren van gedrag verbonden aan intentionele mentale toestand) en het verliezen van het vermogen tot metalliseren wat gerelateerd wordt aan klachten van borderline. Therapie heeft confronterende en steunende aspecten van psychotherapie en duurt 40 maanden.
- Stelt dat mensen met borderline op een gewone manier kunnen metalliseren, maar niet binnen de gehechtsheidsrelatie. Onder emotionele spanning zullen ze geneigd zijn om de geestestoestand van zichzelf en andere verkeerd te interpreteren
- Therapeut richt zich op het proces en niet op de inhoud van wat cliënt vertelt. Therapeut is vasthoudend en heeft een niet-wetende houding met het verlangen om de ander te begrijpen. Client heeft gelijk over zijn eigen beleving (niet feitelijk) en de inhoud wordt in het hier en nu gebracht in de therapeutische relatie
- Wanneer emotionele opwinding te groot is moet therapeut de spanning verlagen
- Bij klinische inzet door een team omdat een vaste therapeut een hechtgingsfiguur is die onder spanning het metalliseren moeilijker kan maken

26
Q

Schematherapie
(Young)

A

Een transdiagnostische therapie die methoden en technieken integreert tot een werkzaam geheel. Stelt dat psychopathologie voortkomt uit disfunctionele schema’s die ontstaan zijn in vroege ontwikkeling. Schema’s worden gezien als kennis representatie die aandacht sturen, bepalend is voor hoe informatie geïnterpreteerd wordt en wat iemand zijn verwachtingen zijn. ST stelt dat cliënt als kind niet voorzien is in emotionele basisbehoeften waardoor disfunctionele schema’s zijn ontstaan. Doel ST: disfunctionele schema’s verminderen en de coping veranderen waardoor de intensiteit en de mate van wisseling tussen de schemamodi verminderd wordt

27
Q

Coping vanuit ST

A

Basale stressreponsen welke verklaren waarom cliënten met dezelfde disfunctionele schema’s een ander patroon van problemen hebben
o Vechten waarbij iemand zich verzet tegen activatie van het schema
o Vluchten waarbij er een poging gedaan wordt de activatie van het schema te vermijden door cognitieve, gedragsmatige of emotionele vermijding
o Bevriezen waarbij er geen verzet maar overgave is aan de activatie van het schema

28
Q

Schemamodus

A

Een activatie van een schema in combinatie met een bepaalde copingstijl leidt tot een tijdelijk toestandsbeeld van voelen, denken en handelen (schemamodus). Bij ernstige
(persoonlijkheid)problematiek is er sprake van overheersing van een bepaalde modi en plotselinge wisseling daarvan wat het schemamodusconcept een belangrijk aangrijpingspunt maakt om in therapie te vinden en problematiek te begrijpen.

29
Q

Ervaringselement
binnen ST

A

Therapie legt nadruk op ervaringselement waardoor aan gedragsmatige en cognitieve technieken experientele technieken zijn toegevoegd vanuit het idee dat ervaren van bijv. gewenst zijn een belangrijke correctieve ervaring is die bijdraagt aan verandering (meer dan onderzoeken waarheidsgehalte)

30
Q

Limited reparenting

A

Client is te weinig gezond om een wederkerige samenwerkingsrelatie aan te gaan. Ook zijn er ernstige tekorten in de jeugd (emotionele basisbehoeften) waarbij de therapeutische relatie een bron moet zijn voor correctieve ervaringen voor wat er in de jeugd niet goed is gelopen.

31
Q

Dialectische
gedragstherapie
(DGT)

A

Kent een biosociale verklaring voor (borderline)problematiek, een wisselwerking tussen
- emotionele disregulatie (bovenmatig sterk respons op emotionele stimuli en vertraagde terugkeert naar baseline)
- een invaliderende omgeving (reacties op emotionele uitingen, intenties en betekenis van emotie van client ontkennen of verdraaien). Als gevolg leert het kind niet zijn eigen emoties te reguleren, eigen emoties te vertrouwen als zinvolle informatie en een simplistische kijk op het oplossen van problemen. De therapeutische aanpak is gebaseerd op een combinatie van gedragstherapie, dialectiek en zenboeddisme.

32
Q

Vier fasen DGT

A

DGT kent standaard individuele coaching en groepsvaardigheden en vier fasen die positieve veranderingen kunnen brengen in afname van inadequate woede, suïcidaal gedrag en verbeteren maatschappelijk functioneren.
- Fase 1 (1 jaar) (gedragscontrole): cliënt worstelt met levensbedreigend gedrag, therapie ondermijnend gedrag, en gedrag dat kwaliteit van leven verlaagd. Er is aandacht voor het aanleren van emotie regulatie vaardigheden omdat bovenstaande gedragingen gezien worgen als een vorm van disfunctionele pogingen tot het reguleren van emoties. Alvorens fase 2 (onderliggende emotionele problemen) moet het gevaarlijke gedrag gestaakt worden en moet er therapietrouw zijn.
- Fase 2 (emoties ervaren): bij PTSS wordt hier het trauma geëxploreerd en worden disfunctionele overtuigingen en gedragingen in kaart gebracht. Het doel is om traumatische stress te verminderen door trauma’s actief te herinneren en te accepteren. De door zelfbeschuldiging, stigmatisering, ontkenning, intrusieve respons en spanningen rondom de schuldvraag moeten verminderd worden
- Fase 3 (dagelijks functioneren): doel is om dagelijkse problemen op te lossen en het levensgeluk te verhogen met aandacht voor zelfrespect, zelfvertrouwen en verantwoordelijkheid nemen voor eigen gedrag
- Fase 4 (transcendentie): richt zich op transcendentie, het boven de mens uitstijgen, het vermogen om gelukkig te zijn.

33
Q

Psychodynamische theorieën gaan uit van een combinatie van

A

o Temperament dat in de aanleg aanwezig is
o Mate waarin realiteitstoesting nog intact is (ook in periode van stress)
o Netwerk van interne representatie van het zelf en andere
o Karakteristieke set van afweermechanismes
o Gerelateerde cognitieve stijl