H9 Angststoornissen Flashcards
Prevalentie angststoornissen
20% waarbij het voor 50% verdwijnt in de loop der jaren en de andere helft een langdurig beloop heeft afwisselend in ernst
Gestructureerde
klinische interviews
Tijdens een interview worden eerst voor iedere DSM-angststoornis een screeningsvraag gesteld en indien deze beantwoord wordt met een ja een vervolgvraag die stoornis specifiek is. VB SCID-I en ADIS-IV
Zelfrapportage
vragenlijsten angst
Helpend voor aanvullende informatie over de ernst en verschijnselen. Ook geschikt voor de evaluatie van behandeling
o Algemene vragenlijsten: ZBV (toestand angst), FQ (algemene), GAS (lichamelijke-, gedragsmatige symptomen en gedachten) en BAI (lichamelijke symptomen angst)
o Paniekstoornis: BSQ voor lichamelijke sensatie van paniek
o Agorafobie: ACQ (catastrofale cognities) MI (vermijdingsgedrag)
o Sociale angststoornis: SPAI (somatische symptomen, angstige cognities en vermijding/vluchtgedrag), BFNE (angst negatieve beoordeling)
o Gegeneraliseerde angststoornis: PSWQ voor neiging tot piekeren
Behandeling angst
Behandeling kent zowel farmacologische als psychologische behandeling of een combinatie voor beide. Psychologische behandeling: met name CGT met exposure gebaseerde interventies zijn effectief.
o CGT is in de richtlijn de eerste voorkeursbehandeling bij angst
o Voor specifieke fobie exposure (vorm van CGT)
o Voor paniekstoornis combinatiebehandeling (met medicatie)
Farmacotherapie
bij angst
Antidepressiva hebben de eerste keuze bij angststoornissen waarbij SSRI en SNRI de voorkeur hebben boven klassieke antidepressie zoals TCA en MAO omdat ze minder bijwerkingen hebben en risico’s voor overdosering. Ook voorkeur boven benzo’s vanwege afhankelijkheid
- SSRI’s welke neurotransmissie van serotonine normaliseren waardoor ontregeling van neurotransmissie systemen die betrokken zijn wij angstreacties worden opgeven (citalopram, escitalopram, fluoxetine, paroxetine)
- SNRI’s zijn ook effectief (venlafaxine, duloxetine)
Zelfregistratie
tijdens behandeling
angst
Veel registratie opdrachten over problematisch gedrag, emoties of situaties met het doel om meer zicht te krijgen over de aard en frequentie van de problemen en omstandigheden waarin deze voordoen. Maar ook voor het opstellen van een casus conceptualisatie en het vergroten van inzicht. Zelfregistratie op zichzelf leidt al vaak tot afname van angst of probleemgedrag
BA vs FA
Betekenis en functieanalyse: specifieke klachten worden nader geanalyseerd. Waarbij de BA zicht geeft op situaties en emoties, en de FA op gedragingen en gevolgen. Taxatie van problematiek met een FA en BA leidt tot het formuleren van een Bplan
Betekenisanalyse
(BA: klassieke
conditionering)
Richt zich op het begrijpen van het problematische karakter van situaties en de daardoor optredende problematische emotionele reacties. Het onderzoeken van de samenhang tussen een oorspronkelijke neutrale stimuli (CS) en een betekenisvolle stimuli (US). Neutrale stimuli hebben door bepaalde leerervaringen een specifieke betekenis gekregen. Een ongeleerde respons die door een US wordt opgeroepen wordt een UR genoemd. Door klassieke conditionering wordt een associatie gevormd tussen CS en US en daarmee de UR. Bij confrontatie met de CS wordt een geheugenrepresentatie van de US en UR opgeroepen (US/UR representatie). Activering van de US/UR representatie leidt tot het oproepen van een klassiek geconditioneerde respons (CR). Vb
CS = hond (neutrale stimuli)
US/UR= gebeten worden → pijn
CR = angst. CR is voorspeller geworden van gebeten worden (representatie US/UR)
De aard van de relatie tussen CS en US/UR is bepalend voor keuze voor interventie
Sequentiële vs.
Referentiele
verbanden
o Sequentiële verbanden: hierbij voorspelt de ene situatie of gebeurtenis een andere situatie of gebeurtenis. Interventie: Exposure waarbij wordt nagegaan of de CS daadwerkelijk de US/UR voorspelt
o Referentieel verband: als een situatie de herinnering aan een eerdere gebeurtenis activeert. Interventie: Cognitieve herstructureringstechnieken of EMDR gericht op een herevaluatie van de US/UR representatie
Functieanalyse (FA:
operante
conditionering)
Het onderzoeken van de factoren die bepalen of onder bepaalde omstandigheden (probleem) gedrag optreedt of juist afneemt. Operante conditionering: omstandigheden waarin het gedrag optreedt zijn discriminatieve stimuli (SD), waarbij het gedrag de respons is (R). De vermeende positieve gevolgen (Sr-pos) en de feitelijke negatieve gevolgen (Sr-neg) van het gedrag worden in kaart gebracht. Bij het opstellen van de FA ligt de nadruk op
Vermijdings-/veiligheidsgedrag. CGT richt zich op het doorbreken van vermijdingsgedrag en het opheffen van veiligheidsgedrag zodat er corrigerende ervaringen opgedaan worden
Vermijding vs veiligheidsgedrag
o Vermijdingsgedrag: richt zich op het voorkomen (passieve vermijding) of het opheffen (actieve vermijding) van confrontatie met gevoelsmatig maar niet daadwerkelijke bedreigende situaties (CS)
o Veiligheidsgedrag: richt zicht op het voorkomen van het optreden van de gevreesde ramp als confrontatie met de beangstigende situatie die niet voorkomen op
opgeheven kan worden
CGT-interventies bij
angststoornissen
- Psycho-educatie: geven van informatie over de stoornis, het presenteren van een cognitief model van angst en het bespreken van behandelopties
- Registratieopdrachten: registreren van de ernst en frequentie van angstgevoelens of probleemgedrag
- Relaxatietechnieken: ademhaling en ontspanningsoefeningen gericht op het reduceren van lichamelijke symptomen van angst
- Cognitieve herstructurering: corrigeren van verstoorde informatieverwerkings-processen via socratisch dialoog of G-schema. Is alleen niet voldoende. Gedragsexperiment ook nodig. Het gaat om de sequentiële verbanden uit de BA.
- Exposure in vivo, imaginair en Interoceptie: blootstelling aan gevreesde lichamelijke sensatie opwekken
- Responspreventie
- Vaardigheidstraining: sociale vaardigheidstrainingen, training voor probleemoplossend vermogen, gericht op de client leren om adequaat gedrag te vertonen bij angst oproepende situaties
- Transfer of change en terugvalpreventie: stimuleren en evalueren van het zelf
toepassen van het geleerde buiten therapie en het voorkomen van terugval door het opstellen van een plan met maatregelen en interventies
Extinctie
Doel van exposure is om de disfunctionele verwachtingen over het optreden van negatieve gebeurtenissen te ontkrachten. Bij een angststoornis is er vaak overschatting van de kans op de gevreesde situatie en in exposure streeft naar een krachtige disconfirmatie van de verwachtingen van de client (US/UR) zodat de angstreactie (CR) afneemt (extinctie). Extinctie leidt niet tot het verbreken van de associatie tussen CS en US/UR, maar tot een vorming van een nieuwe CS-non-US/UR associatie. Het is een vorm van inhibitor leren, het terugdringen van oude associatie
Paniekcirkel
Als gevolg van de recidiverende paniekaanvallen wordt de client bang voor een nieuwe aanval en ontstaan er zorgen over mogelijke gevolgen van de aanvallen en/of veranderd de client zijn gedrag om nieuwe aanvallen te voorkomen (vermijding). Uitlokkende stimuli (intern/extern) → waargenomen dreiging → angst → lichamelijke sensatie → catastrofale interpretatie van sensatie → waargenomen dreiging etc.
Ontstaan
paniekstoornis
(klassiek)
Vanuit een leer theoretisch perspectief ontstaat een paniekstoornis door klassieke conditionering. Neutrale stimuli (CS) wordt een voorspeller van een catastrofe (US/UR representatie) wat gevoelens van paniek (CR) oproept.