H7 Cognitieve gedragstherapie Flashcards

1
Q

2 componenten CGT

A
  • Gedragstherapeutisch: richten op het veranderen van het gedrag. Gedrag is bepalend voor hoe iemand zich voelt, tijdens behandeling leert cliënt om met beter passend gedrag te reageren
  • Cognitieve: richten op de invloed van gedachten op gevoel en gedrag. Disfunctionele cognities zorgen voor ongewenste gevoelens en gedragingen. Tijdens behandeling leert cliënt hoe hij disfunctionele gedachten kan identificeren, evalueren en veranderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

CGT als
paraplubegrip

A

CGT is een paraplubegrip voor verschillende behandelvormen welke als overkoepelend kernmerk hebben dat er een samenwerking is tussen gedachten, gevoelens en gedrag en de visie dat cognitieve- en gedragsmatige interventies negatieve gevoelens en ongewenste gedragingen kunnen veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gedragstherapie
(leertheorie;
Eysenck):

A

Ontstond in de jaren 60 als reactie op de psychodynamische visie met aandacht voor effectieve leertheorie en onderscheid in
- Klassieke conditionering (stimulus-respons): prikkels die in de eerste instantie niets met elkaar te hebben die op een bepaald moment met elkaar in verbinding worden gebracht. Een ongeconditioneerde stimulus wordt een geconditioneerde stimulus die een geconditioneerde respons uitlokt.
- Operante conditionering: gedrag is geleerd door de gevolgen van het gedrag. Gedrag heeft consequenties die de kans vergroten of verkleinen dat het gedrag in de toekomst opnieuw vertoond wordt. Een bekrachtiging vergroot deze kans, en een straf verkleint deze.
Visie is dat gedrag aangeleerd is en ook weer afgeleerd kan worden middels principes van de klassieke en operante conditionering en toepassing hiervan in therapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Extinctie vs
belonen/straffen

A
  • Extinctie (klassieke): aangeleerde associaties kunnen uitgedoofd worden door een herhaaldelijke geconditioneerde stimulus aan te bieden zonder dat de geconditioneerde respons daarop volgt
  • Belonen/straffen (operant): gedragsverandering behalen door gewenst gedrag te bekrachtigen en ongewenst gedrag uit te doven of te bestraffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kritiek op
gedragstherapie

A

Mentale processen (gedachten) worden buiten beschouwing gelaten. Hierdoor ontstond cognitieve revolutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Cognitieve
benadering (Beck &
Ellis)

A

Stelt dat gedachten een cruciale rol spelen in het samenspel van cognitieve, gedragsmatige, fysiologische en omgevingsfactoren die geassocieerd zijn met psychopathologie. Psychisch lijden is niet ontstaan door gebeurtenissen, maar door de manier waarop iemand over deze gebeurtenissen denkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

4 niveaus van
cognities volgens
cognitieve
benadering

A
  • Basisschema’s (basisassumpties): fundamentele opvattingen die iemand heeft over zichzelf, de wereld en de toekomst. Opvatting zijn vaak niet direct bewust (impliciet)
  • Conditionele assumpties: assumpties over oorzaak-gevolg relaties. Manifesteren zich vaak in als-dan stellingen
  • Strategische ideeën: opvattingen over hoe gevaren het beste aangepakt kunnen worden en hoe dingen bereikt kunnen worden. Wordt ook wel leefregels genoemd
  • Automatische gedachten: gedachten die meer bewust door iemand zijn hoofd gaan en het meest toegankelijk zijn. Er wordt verondersteld dat automatische gedachten worden aangestuurd door de basisschema’s (via de tussenliggende niveaus)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Psychopathologie
volgens de
cognitieve
benadering

A

Ontstaat en wordt in stand gehouden door problemen in informatieverwerking. Bepaalde basisschema’s zijn hyperactief geworden en gaan domineren in de informatieverwerking. Hierdoor zijn er vertekeningen in de interpretatie ontstaan. Bijvoorbeeld bij depressie waarbij een schema rondom verlies is gaan overheersen waardoor de client gebeurtenissen gaat interpreteren dat ze steeds nieuw verlies gaan betekenen. Bij angst zouden schema’s rondom bedreiging een rol spelen, bij manie rondom winst, bij dwang rondom schuld, bij agressie normovertreding. Automatische gedachten zijn niet de oorzaak van emotioneel onwel bevinden, maar zijn een product van onderliggende schema’s (net zoals gevoelens)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Doel CT

A

Basisschema’s veranderen. Infoverwerking is bij lang bestaande schema’s dusdanig geautomatiseerd dat er alleen nog aandacht is voor info die het schema bevestigen en geen aandacht voor info die niet kloppend is met het schema (confirmaton bias)
- Tijdens CT wordt de client ertoe gebracht het eigen denken te onderwerpen aan een kritisch onderzoek en waar nodig te veranderen door alternatieve opvattingen die meer functioneel en helpend zijn.
- Een objectieve kijk op gevoelens en waarnemingen zorgt dat negatieve gevoelens verdwijnen en gedrag kan veranderen
- Therapie start met het opsporen en bewerken van automatische gedachten om uiteindelijk bij de basisschema’s te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hot cognitions

A

Opvattingen die nauw verbonden zijn met negatieve gevoelens en disfunctionele gedragingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Nadruk CGT

A

Nadruk op het samenspel van gebeurtenissen, gedachten, gevoelens en gedrag en fysiologie welke elkaar beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Basisprincipes CGT

A
  • CGT is probleem-georiënteerd en legt de nadruk op het heden. CGT is klachtgericht met focus op het verbeteren van huidige situatie. Er wordt kort stil gestaan bij jeugdervaringen en de aandacht ligt op het heden.
  • CGT is kortdurend en afgebakend. Vaak 12-20-wekelijkse sessies waarbij vanaf de eerste sessie de duur van de therapie besproken wordt.
  • CGT benadrukt de samenwerking tussen de cliënt en therapeut. Therapeut sluit direct en concreet aan bij problemen en behoeften van de cliënt, Therapeut moet een balans aanhouden tussen autonomie en noodzaak van structuur en moet een balans vinden tussen empathie en distantie (het is slechts een interpretatie). De werkrelatie is voorwaarde voor het op gang brengen van het leerproces
  • CGT vraagt een actieve houding. Therapeut moet kennis, vaardigheden en creativiteit moet hebben om getrainde technieken toe te passen. De cliënt moet een actieve houding hebben op lang bestaande patronen te doorbreken.
  • CGT-sessies zijn gestructureerd (update, terugblik, agenda, huiswerk bespreken, nieuwe afspraken, afsluiting). Tijdens afsluiting wordt cliënt gestimuleerd om feedback te geven en te evalueren
  • CGT ziet registratie als essentieel onderdeel van de behandeling.
  • CGT leert de cliënt hoe deze zijn eigen therapeut kan zijn. Streven is dat client zijn eigen valkuilen kan herkennen, evalueren en bijstellen. Behandeling is ook didactisch
  • CGT legt nadruk op terugvalpreventie. Dit staat tijdens de eerste sessies op de agenda en komt als rode draad terug. De laatste sessie is geheel gericht op terugvalpreventie waardoor het ook een derde pijler van CGT wordt genoemd
  • CGT ziet psychopathologie als extreme vorm van normaal gedrag. Psychologische problemen zitten aan het uiteinde van het continuüm van het normale. Dit betekent dat iedereen psychische problematiek kan krijgen. Therapeut kan ook gehinderd worden door negatieve automatische gedachten en vermijdingsgedrag.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Accenten binnen
CGT

A

De accenten die in de behandeling gelegd worden zijn afhankelijk van de stoornis waarbij er gespecialiseerde protocollen zijn voor vormen van psychopathologie
o CGT bij depressie is er nadruk op gedragsactivatie en verandering van negatieve gedachten over waardeloosheid en schuld
o CGT bij paniekstoornis aandacht voor rampdenken
o Verschillen in leeftijd, cultuur, ontwikkeling en intellectueel niveau zorgen voor andere accenten in behandeling
o Verschillen in doelen, motivatie, vermogen en eerdere ervaringen zorgen voor andere accenten in behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Registratie en
coping cards CGT

A

Het maken van aantekeningen tijdens de sessie, bijhouden van een gedachten en gedrag dagboek, het kritisch bekijken van cognities op gedachtenformulieren. Cliënt wordt aangespoord om belangrijke conclusies van de therapie te noteren (coping card) en deze regelmatig te bekijken. Registratie verschaft inzicht in patronen van denken en doen, Zaken worden beter in het geheugen opgeslagen wanneer ze opgeschreven wordt. Registratie draagt bij aan het automatiseren van geleerde techniek waardoor effecten gemaximaliseerd worden. Cliënt heeft aan het einde van de therapie een persoonlijk naslagwerk welke hij kan raadplegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Diagnostiek binnen
CGT

A

Binnen CGT is er aandacht voor classificerende, beschrijvende en verklarende diagnostiek. Diagnostiek speelt een rol om tot een duidelijke definitie te komen van het probleem, insteek van de behandeling te bepalen, en het evalueren van effecten.
- Doel diagnostische fase is een compleet beeld te krijgen van het probleemgedrag, omstandigheden waarin dit voorkomt en de cognities die hiermee samenhangen
- Ontstaansgeschiedenis, in standhoudende en beschermde factoren wordt ook in kaart gebracht middels meerdere informatiebronnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vragenlijsten
emoties.

A

o PANAS: 20 emoties voorleggen waarbij client op een 5-point scale aangeeft in hoeverre deze van toepassing zijn in een bepaalde periode
o BDI-II : emoties in kaart brengen wanneer het probleemgebied depressie is. Plezier tijdens gedragingen: geeft inzicht in gedragingen van de client
o PES: mate waarin iemand nog plezierige (bekrachtigende) activiteiten onderneemt, hoe competent iemand zich daarbij voelt en hoeveel plezier hij daarbij beleeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Vragenlijsten
disfunctionele
automatische
gedachten

A

o DAS-A: 40 items die aanwezigheid en intensiteit van disfunctionele opvattingen die vatbaar zijn bij psychopathologie meten
o IBT: meet 10 irrationele ideeën
o RBI: meet rationale ideeën
o GCL-50: vragenlijst van samenvoeging van de IBT en RBI
o YSQ-3: 18 thema’s voor vroege ontstane disfunctionele schema’s met thema’s zoals verlating, misbruik, zelfopoffering (korte en lange versie beschikbaar)

18
Q

Probleemanalyse
CGT

A

Met informatie uit de diagnostische fase kan een analyse gedaan worden van de verschillende probleemgebieden (probleemanalyse). Probleemanalyse kan helpend zijn om insteek van therapie te bepalen. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen macro en micro analyse

19
Q

Macroanalyse
(holistische theorie)

A

Probleemgedragingen worden met een vergelijkbare functies geclusterd en er worden hypothese opgesteld over de causale relatie tussen de clusters. Hierdoor kan de centrale problematiek worden opgespoord en kan er worden bepaald welk probleemgebied het eerste aangepakt moet worden
- Holistische theorie moet zorgvuldig met de client besproken worden om overeenstemming te krijgen over de prioritering en volgorde in behandeldoelen
- Bespreken van de theorie geeft de client inzicht in de instandhouding van de problemen en draagt bij aan begrip voor de wijze waarop de problemen aangepakt worden in de therapie

20
Q

Microanalyse
(functieanalyse)

A

Het gedrag wordt binnen een specifiek probleemgebied verder geanalyseerd. Eerst komt de ontstaansgeschiedenis van het probleem aan de orde, hierna de factoren die zorgen dat de klachten in stand blijven. Belangrijk om inzicht te krijgen welke stimuli het gedrag uitlokken en onder welke omstandigheden en welke reactie hier vervolgens optreedt met diens gevolgen. Tevens welke bekrachtiging het gedrag in stand houdt Therapeut moet zicht hebben in de volgorde van gebeurtenissen die voorafgaan aan het probleemgedrag en de gebeurtenissen die daarop volgen (topografische analyse)

21
Q

Driefactorenmodel

A

VB van een FA. Kijkt naar de discriminatieve stimulus (bv. ruzie), de geconditioneerde emotionele respons (bv. spanning), geconditioneerde vermijdende respons (bv. gokken), en de negatieve bekrachtiging (bv. Afname spanning)

22
Q

Casus-
conceptualisatie

A

Wordt opgesteld om een beeld te krijgen van de disfunctionele gedachten en schema’s die een rol spelen bij het probleem. De therapeut gebruikt eerder verkregen informatie over de klacht, probleemgeschiedenis, leef geschiedenis, diagnostische gegevens en gegevens uit eerdere behandeling. Op basis hiervan worden er een aantal hypothesen gesteld over functionele en disfunctionele schema’s. Daarbij vormt de therapeut een beeld van de invloed van het disfunctionele schema op het leven van de cliënt omdat dit een indicatie geeft over de noodzakelijke duur van therapie en de verwachten weerstand tegen verandering
- Moet nagedacht worden over hoe sterk de client vasthoudt aan de schema’s, hoe essentieel hij het schema vindt voor overleving en veiligheid, in hoeverre hij het geactiveerde schema in twijfel kan trekken, hoe eerdere leerervaringen de vorming van het schema beïnvloed hebben en hoe vroeger in de levensgeschiedenis het schema geïnternaliseerd is
- Therapeut bespreekt de hypothese met de cliënt en vraagt zijn oordeel
- Bij contra indicatie (bijv. te veel angst) wordt de conceptualisatie niet volledig besproken maar pas in een later stadium wanneer de client hiertoe in staat is.

23
Q

Operante technieken CGT

A

Basisprincipe is dat gewenst gedrag wordt bekrachtigd en ongewenst gedrag wordt uitgedoofd of bestraft
- Token economy: gewenst gedrag wordt versterkt met het (direct) uitdelen van tokens die een secundaire bekrachtiger zijn. Kunnen ingewisseld worden voor gunsten en beloningen. Negatief gedrag krijgt geen token. Vaak in klinische setting
- Gedragsactivatie: focus op uitbreiden van plezierige activiteiten. (Oorsprong in leer theoretisch model dat stelt dat depressie komt door gebrek aan bekrachtiging). Client moet een gestructureerd dagboek bijhouden om zich te krijgen welke activiteiten plezier en voldoening geven. Op basis daarvan positieve activiteiten verhogen.

24
Q

Exposure

A

Verzamelbegrip voor procedure waarbij client wordt blootgesteld aan situaties en stimuli die spanning en angst oproepen waarbij ze geneigd zijn te vermijden
- Exposure in vivo: fysieke blootstelling aan gevreesde situatie waarbij er stapsgewijs opgebouwd kan worden in moeilijkheid (graduale exposure), willekeurige volgorde, of direct aan moeilijkste (flooding)
- Exposure in vitro (imaginaire exposure): blootstelling in verbeelding

25
Q

Habituatie vs
expactancy
violation.

A

Exposure is effectief vanwege nieuwe geloofwaardigheid en verwachtingen (expactancy violation) en niet door angstreductie (habituatie)
- Habituatie: wanneer iemand lang genoeg wordt blootgesteld aan gevreesde stimulus zonder dat de gevreesde reactie optreedt zal angst afnemen. Lang gedacht dat dit het werkzame element van exposure is, maar dit klopt niet.
- Expectancy violation: de verwachtingen die de client heeft over de situatie worden geschonden bij exposure. Het gaat om het vormen van nieuwe verwachtingen. Voor effectieve exposure belangrijk om verwachtingen expliciet te achterhalen om de verwachtingen en daarbij associaties als leidraad te nemen tijdens oefening. Door de oefening leert de cliënt dat verwachtingen niet altijd uitkomen. Door deze disconfirmatieve informatie kunnen associaties worden bijgesteld. Hiervoor moet er variatie zijn in context, inhoud, tijdstip en duur van de oefening

26
Q

Inhibitor leren

A

Expectancy violation is een vorm van inhibitor leren waarbij de oorspronkelijk associatie blijft bestaan, maar er daarnaast nieuwe associaties gevormd worden. Exposure is effectief wanneer de geloofwaardigheid van de nieuwe associatie sterker is geworden dan de oorspronkelijke associatie.

27
Q

Systematische
desensitisatie
(relaxatie)

A

Ontspanningsoefeningen worden vaak toegepast naast exposure. De oefeningen richten zich op de fysiologische componenten van angst en spanning. Client leert om spanning in spiergroepen te herkennen zodat hij ontspanning kan toepassen zodat de eerste tekenen van spanning manifesteren

28
Q

4G

A

Client wordt gevraagd problematische situaties in kaart te brengen met de 4G’s: gebeurtenis, gevoelens, gedachten en gedrag. Gevoelens staan vóór automatische gedachten omdat negatieve gevoelens sterker ervaren worden dan automatische gedachten. Automatische gedachten worden genoteerd en krijgen een geloofwaardigheidsscore.

29
Q

Hot cognitions
onderzoeken

A

Wanneer het duidelijk is welke gedachten zich manifesteren wordt een cognitie met een hoge emotionele lading geselecteerd (hot cognition). Die gedachten wordt aan een kritisch onderzoek onderwerpt waarbij er samen wordt nagegaan of de gedachten klopt, of er andere interpretaties mogelijk zijn, en of er een meer realistische gedachten. Proces van uitdagen van cognitieve gedachten wordt evalueren/ exploreren van gedachten genoemd

30
Q

Guided discovery

A

Bij het toetsen van de opvattingen aan logische en empirische houdbaarheid en functionaliteit wordt gebruik gemaakt van geleide ontdekking. Samen wordt er gezocht naar alternatieve verklaringen waarbij de therapeut het proces bewaakt en de cliënt de inhoud levert. Client wordt gestimuleerd om zelf stil te staan bij eigen gedachtegang en alternatieve interpretaties te ontwikkelen.

31
Q

Socratisch dialoog

A

Onderzoekend vragen stellen en herhaald samenvatten door de therapeut wat helpt om de cliënt zelf nieuwe inzichten te laten ontwikkelen
o Therapeut stelt vragen die de client zijn aandacht vestigen op relevante informatie die de client over het hoofd ziet
o Vragen moeten v concreet naar abstract leiden, bijdragen aan nieuw interpretaties
o Voorbeeldvragen: wat is het bewijs dat de gedachten waar is? Is er een alternatieve verklaring? Wat zijn de gevolgen als de gedachte waar is? Hoe functioneel is de gedachte? Wat zijn de voor- en nadelen van de gedachte?

32
Q

Alternatieve gedachten

A

Op basis van de socratisch dialoog worden er alternatieve gedachten opgesteld die tegenover de disfunctionele automatische gedachten gezet worden. De alternatieve gedachten moet geloofwaardig zijn voor de client
o De geloofswaarheid van de disfunctionele gedachten en die van de nieuwe alternatieve gedachten worden gescoord. Als de geloofwaardigheid van de disfunctionele is afgenomen en alternatieve is toegenomen is er succes
o Flashcards/coping cards: het opschrijven van nieuwe inzichten of alternatieve gedachten als een herinneringskaart

33
Q

Gedragsexperiment

A

De houdbaarheid van opvattingen worden onderzocht. Informatie wordt verzameld op een empirische manier om de opvattingen te toetsen. Cliënt en therapeut maken eerst samen een hypothese vanuit de opvatting van de cliënt, hierna stellen ze een empirische test op die antwoord kan geven over de houdbaarheid. Na het experiment worden de uitkomsten geëvalueerd en de opvattingen bijgesteld

34
Q

Rollenspel

A

Experimentele techniek om gedachten te toetsen. Client kan ervaren hoe het is om een bepaalde interactie aan te gaan en leert het perspectief van een ander kennen.

35
Q

Neerwaartse pijltechniek

A

Inventariseert de onderliggende assumpties en kerngedachten. twee vragen:
o Assumptie identificeren: stel dat wat je zegt waar zou zijn, wat betekend deze gedachte dan voor jezelf
o Kerngedachten identificeren: wat zegt deze gedachten over jezelf en de toekomst Beperkende assumpties en kerngedachten worden dan weer op dezelfde manier onderzocht en veranderd. Vraagt vaak wel om meer tijd dan automatische gedachten

36
Q

Terugvalpreventie

A
  • Wat heeft de cliënt zinvol gevonden aan de therapie
  • Welke technieken, inzichten en ideeën hebben geholpen
  • Welke oude gedragingen bleken niet helpend
  • Wat kan de client doen om geleerde te onderhouden
  • Hoe kan de cliënt de terugkeer van klachten vroegtijdig herkennen
  • Wat kan de cliënt doen waarbij klachten terugkomen
    Terugvalpreventieplan: plan waarbij alle antwoorden op bovenstaande vragen worden samengevat. Plan kan getoetst worden door de client hypothetische situaties voor te leggen en te bekijken hoe hij deze beantwoord.
37
Q

Effectiviteit CGT

A
  • Effectief bij angst- stemmings-, eet-, gedrags-, aanpassings-,persoonlijkheidstoornissen, verslaving, psychotische verschijnselen, relatie en gezinsproblemen, psychosomatische problemen
  • Acute en lange termijneffecten zijn positief. Minder terugval dan met medicatie
  • CGT is volgens de richtlijnen voor meerdere aandoeningen eerste keuze behandeling
  • Studies naar werkzame element van CGT zijn schaars
38
Q

Basisvoorwaarden CGT

A
  • Cliënt is gemotiveerd om iets aan zijn klachten te doen
  • Client is in staat om gedachten onder woorden te brengen en daarop te reflecteren
39
Q

contraindicaties CGT

A
  • Eerder werd gedacht dat psychotische verschijnselen een contra waren maar dit is niet het geval
  • Lage intelligentie kan een contra zijn, maar therapeut kan veel compenseren met aanpassen van taalgebruik en methode
  • Comorbiditeit wordt vaak als contra gezien, maar voor veel stoornissen maakt dit niet uit
  • Cliënten die moeilijk kunnen samenwerken, niet aan afspraken kunne houden, extreem passieve houding hebben zijn ongunstige factoren
  • Cliënten die geen dag invulling hebben is er vaak een gering effect omdat er structuur, ritme en regelmaat ontbreekt
40
Q

Schematherapie

A

Een uitbreiding van CGT welke ontwikkeld is voor chronische problematiek die wortels heeft in de jeugd. Focus ligt niet op automatische gedachten en gedragsverandering, maar op experimentele technieken waarbij contact gemaakt wordt met het gevoel
- Veel belang aan therapeutisch relatie waarin getracht wordt zaken te corrigeren die in de jeugd zijn misgegaan zoals bijv. bieden van veilig hechting
- Actief werken aan het opbouwen van nieuwe, gezonde schema’s die te weinig ontwikkeld zijn bij de client
- Bestaat vaak uit bestaande CT-technieken en kent positieve effecten
- Toepassing bij o.a. persoonlijkheidsstoornissen, recidiverende of chronische depressie en eetstoornissen

41
Q

Derde generatie CGT

A

(aandacht- en acceptatiegerichte CGT): focus op het effectiever leren omgaan met cognities en emoties zonder deze rechtstreekst te willen veranderen. Maakt vaak gebruik van experimentele technieken zoals mindfullnes
o Eerste generatie (GT) richt op aanleren nieuwe reacties middels operante techniek
o Tweede generatie (CT) richt op gedachten onderzoeken en kritisch bekijken. Disfunctionele cognities worden veranderd naar functionele
o Derde generatie (aandacht/acceptatie) zal richten op leren omgaan met de angst en accepteren dat het prima is om te spreken met spanning in je lijf