HC9 H21 Spatieel gedrag Flashcards
Spatieel gedrag
Gedrag dat wordt uitgevoerd om (delen van) het lichaam door de ruimte te bewegen, inclusief de denkprocessen over de ruimte.
Compartimenten van de ruimte
Delen of aspecten van ruimte die een rol spelen in navigatie en oriëntatie, zoals het topografisch geheugen en de perceptie van ruimte.
Topografisch geheugen
Het vermogen om van de ene plaats naar de andere te gaan, met behulp van cognitieve kaarten (mentale representaties) die de basis vormen voor navigatie.
Spatiële oriëntatie
Een specifieke vorm van spatieel gedrag die verwijst naar het vermogen om de locatie van het lichaam ten opzichte van de ruimte te bepalen en te navigeren.
Renzi patiënt
Een patiënt die moeite heeft met het terugvinden van zijn ziekenhuiskamer, waarbij hij de richtingen niet meer kan bepalen (links, rechts, omhoog, omlaag).
De patiënt kon zijn kamer niet herkennen, behalve wanneer hij een specifiek opvallend kenmerk zag.
De patiënt kan geen gebruik maken van oriëntatiepunten zoals borden en gebouwen om de juiste richting te vinden, zelfs niet op bekende plekken.
Hoewel de patiënt in staat was om verbaal te beschrijven welke route hij normaal zou nemen, had hij moeite met het terugvinden van de route in zijn spatieel geheugen.
De verzamelterm voor het falen in het herkennen en navigeren van bekende locaties, zoals het verkeerd plaatsen van steden en staten op een kaart.
Volgen van een route
Het proces van het bewegen naar of weg van een object of cue. Bijvoorbeeld: het vinden van de weg met behulp van herkenbare objecten in de omgeving, zoals “links bij de kerk, rechtdoor bij de kruising” of het gebruik van GPS-navigatie om op een bestemming te komen.
Piloting (Cognitieve mapping)
Een vorm van navigatie waarbij men naar een plaats gaat zonder dat deze direct gemarkeerd is door een cue of route. Oriëntatiepunten liggen verder weg, bijvoorbeeld het gebruik van verre objecten of de positie van de zon.
Vogelhersenen en voedsel verzamelen
Vogels gebruiken de relatie tussen distale (verre) spatiële cues om voedsel te verzamelen. Vogels die voedsel opslaan, hebben een grotere hippocampus dan vogels die dat niet doen.
Wanneer de hippocampus beschadigd is, kunnen vogels blijven voedsel verzamelen, maar ze kunnen het niet meer terugvinden. Dit wijst op de rol van de hippocampus bij spatieel geheugen en oriëntatie.
Dead reckoning
Een navigatietechniek die afhankelijk is van interne feedbacksignalen, zoals het aantal stappen, de duur van het lopen, en de reissnelheid, om de richting te monitoren en aan te passen.
Cues bij dead reckoning
De cues voor dead reckoning worden gegenereerd door de eigen beweging van het dier. Dit is belangrijk wanneer er geen externe signalen beschikbaar zijn, bijvoorbeeld in het donker, om de afgelegde afstand en de positie ten opzichte van het startpunt te bepalen.
Hippocampus en paralimbische cortex
Deze hersengebieden zijn cruciaal voor spatiële navigatie en het vormen en opslaan van cognitieve kaarten (mentale representaties van ruimte).
Place cellen
Neuronen die de relatie tussen omgevings cues en specifieke locaties coderen, essentieel voor ruimtelijke oriëntatie en geheugen.
Hoofdrichtingscellen
Neuronen die egocentrische begeleiding bieden, wat betekent dat ze de richting aangeven vanuit het perspectief van het individu zelf.
Grid cellen
Neuronen die een ruimtelijk ‘grid’ (rooster) creëren, dat een kader biedt voor het positioneren van het lichaam in de ruimte.
Neuronen en leervermogen
Neuronen passen hun gedrag aan aan veranderingen in de omgeving, wat bijdraagt aan het leervermogen en het geheugen van ruimtelijke informatie.