HC7 H18 Leren en geheugen Flashcards

1
Q

Amnesie

A

Amnesie verwijst naar geheel of gedeeltelijk geheugenverlies, waarbij personen moeite hebben om herinneringen op te slaan of op te roepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Amnesie patiënt H.M.

A

H.M. (Henry Molaison) onderging in 1953 op 27-jarige leeftijd een operatie om epilepsie te behandelen, wat leidde tot bilaterale mediale-temporale lob resectie en resulteerde in ernstig geheugenverlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Effect van operatie H.M.

A

Na de operatie ervaarde H.M. minder epileptische aanvallen, maar had hij ernstige problemen met het vormen van nieuwe herinneringen, en hij had moeite met ruimtelijk en topografisch leren.
Ondanks zijn geheugenproblemen kon H.M. wel nieuwe motorische vaardigheden leren, wat aangeeft dat niet alle soorten leren door amnesie worden beïnvloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Multiple Memory Theory

A

De multiple memory theory stelt dat geheugen zich op verschillende locaties in de hersenen bevindt, met verschillende soorten geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Lange termijn geheugen LTM

A

Lange termijn geheugen is het geheugen dat informatie gedurende een langere periode opslaat en omvat zowel expliciet (bewust) als impliciet (onbewust) geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Dubbele dissociatie

A

Een concept in de neuropsychologie waarbij patiënten met specifieke geheugenproblemen verschillende soorten geheugenfunctionaliteit hebben. Bijv. Patiënt H.M. had grote problemen met expliciet lange termijn geheugen (LTM) maar niet met kortetermijngeheugen (KTM).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Amnesie patiënt K.F.

A

Patiënt K.F. had een perfect lange termijn geheugen (LTM) maar kampte met een slecht kortetermijngeheugen (KTM), wat de mogelijkheid van verschillende geheugenlocaties in de hersenen ondersteunt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Anterograde amnesie

A

Anterograde amnesie is een type amnesie waarbij individuen moeite hebben met het opslaan van nieuwe informatie in het lange termijn geheugen (LTM), met een belangrijke rol voor de mediale temporale kwab, inclusief de hippocampus en omliggende limbische cortex.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Retrograde amnesie

A

Retrograde amnesie verwijst naar problemen met het ophalen van bestaande informatie uit het lange termijn geheugen (LTM), waarbij de achterste delen van de associatiecortex (temporale, pariëtale en occipitale gebieden) een belangrijke rol spelen in de opslag van geheugenrepresentaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Symptomen van klinische aandoeningen

A

Amnesie kan symptomen vertonen van klinische aandoeningen zoals Alzheimer en Korsakoff’s syndroom, die beide leiden tot geheugenverlies en cognitieve stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Traumatische hersenletsel (TBI)

A

Kan leiden tot tijdsafhankelijke retrograde amnesie, waarbij recente herinneringen verloren gaan terwijl oudere herinneringen intact kunnen blijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Prospectief geheugen

A

Het vermogen om toekomstige intenties te onthouden, zoals afspraken. Dit kan verstoord zijn bij anterograde amnesie, wat leidt tot moeilijkheden bij het onthouden van dergelijke informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Amnesie van de kindertijd

A

Het fenomeen waarbij de meeste mensen zich gebeurtenissen uit hun vroege leven (voor de leeftijd van 4 jaar) nauwelijks herinneren, en ook weinig van gebeurtenissen tussen de 7 en 11 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Rol van de hippocampus

A

De hippocampus speelt een cruciale rol in het aanmaken van nieuwe herinneringen en is betrokken bij neurogenese, wat kan leiden tot verstoring van bestaande geheugencircuits.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Fugue state

A

Fugue state is een dissociatieve stoornis waarbij iemand plotseling en meestal tijdelijk zijn of haar persoonlijke geschiedenis verliest. Dit kan gepaard gaan met confabulaties, zoals gezien bij het Korsakoff-syndroom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Specifieke amnesieën

A

Specifieke amnesieën kunnen zich voordoen, waarbij bijvoorbeeld alleen zelfstandige naamwoorden vergeten worden, terwijl werkwoorden of andere categorieën zoals fruit of groenten behouden blijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Expliciet geheugen

A

Expliciet geheugen, ook wel declaratief geheugen genoemd, is een type lange termijn geheugen dat bewust is en aandacht vereist. Het omvat het herinneren en herkennen van feiten en algemene kennis en hangt af van actieve verwerking. Het bestaat uit episodisch en semantisch geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Episodisch geheugen

A

of autobiografisch geheugen, is gebonden aan specifieke tijdstippen en plaatsen. Het hangt af van het vermogen om je in de tijd te verplaatsen en speelt een belangrijke rol in de mediale temporale lob, inclusief de hippocampus en de ventrale prefrontale cortex.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Autonoëtisch awareness

A

Verwijst naar het zelfbewustzijn dat ons in staat stelt om onszelf als een continue entiteit door de tijd heen te verbinden. Dit proces is cruciaal voor het episodisch geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Unvinate fasciculus

A

De uncinate fasciculus is een zenuwpad dat de temporale lob verbindt met de ventrale prefrontale cortex en speelt waarschijnlijk een belangrijke rol in het autobiografisch geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Semantisch geheugen

A

Betreft specifieke feiten en algemene kennis, zoals informatie over personen en gebeurtenissen, en is afhankelijk van hersengebieden in de temporale, posterior pariëtale en occipitaalkwab.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Impliciet geheugen

A

Impliciet geheugen, of procedureel geheugen, is niet-declaratief en niet bewust. Het vereist geen actieve verwerking of aandacht en omvat motorische en cognitieve vaardigheden, dagelijkse gewoonten, klassieke conditionering en priming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Emotioneel geheugen

A

Is vergelijkbaar met impliciet geheugen en wordt automatisch geactiveerd door stimuli of geheugenitems. Het omvat emotionele associaties die snel en zonder bewuste inspanning naar voren komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Verschillen tussen expliciet- en impliciet LTM

A

Expliciet lange termijn geheugen (LTM) is actief gemaakt, snel, onbetrouwbaar en flexibel, terwijl impliciet LTM passief gemaakt is, langzaam, betrouwbaar en inflexibel. Beide typen geheugen werken relatief onafhankelijk van elkaar, wat blijkt uit onderzoek bij patiënten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Lokaliseren van leren en geheugen

A

Leren en geheugen zijn geen specifieke functies die op één bepaalde plaats in de hersenen te lokaliseren zijn; in plaats daarvan vormen ze een eigenschap van hersenfuncties in het algemeen en kunnen ze overal in de hersenen plaatsvinden. Dit impliceert dat er vele soorten leren en geheugen bestaan, elk met hun eigen kenmerken en processen. Laesies die leiden tot amnesie kunnen een scala aan oorzaken hebben, waaronder traumata, infecties, intoxicaties en degeneratie door aandoeningen zoals dementie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Expliciet lange termijn geheugen

A

Expliciet LTM is het resultaat van de verwerking en consolidatie van corticale informatie die afkomstig is uit de temporale, pariëtale en occipitale hersengebieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Consolidatie

A

Consolidatie is het proces dat nodig is om informatie als expliciete herinnering op te slaan. Dit gebeurt voornamelijk in de hippocampus, die een belangrijke rol speelt bij het consolideren van diverse vormen van expliciet geheugen, vooral voor ruimtelijke locaties.

28
Q

Rol van de hippocampus

A

De hippocampus is cruciaal voor de consolidatie van episodisch geheugen en is meer aangedaan bij hippocampale schade dan bij het ophalen van herinneringen, wat verband houdt met anterograde en retrograde amnesie. Het episodisch geheugen, dat “tijdreizen” naar het verleden en de toekomst mogelijk maakt, wordt meer aangetast dan semantisch geheugen.

29
Q

Paralimbische cortex

A

De paralimbische cortex, waaronder de perirhinal, entorhinal en parahippocampale gebieden, fungeert als een “interface” tussen de hippocampus en de neocortex en is belangrijk voor de consolidatie van semantisch geheugen.

30
Q

Amygdala

A

De amygdala is essentieel voor emotioneel geheugen en geeft nieuwe stimuli en gebeurtenissen een “emotionele kleur”, die wordt opgeslagen in het lange termijn geheugen.

31
Q

Prefrontale cortex

A

Naast zijn rol in kortetermijngeheugen is de prefrontale cortex betrokken bij de opslag en het ophalen van informatie in lange termijn geheugen (HERA). De linker prefrontale cortex is beter in het encoderen van semantische en episodische informatie, terwijl de rechter prefrontale cortex beter is in het ophalen van episodisch geheugen.

32
Q

Mediale thalamus

A

De mediale thalamus speelt een belangrijke rol in de algemene consolidatie van geheugen en heeft verhoogde connectiviteit met de prefrontale cortex en de hippocampus tijdens dit proces, wat relevant is voor aandoeningen zoals het Wernicke-Korsakoff-syndroom.

33
Q

Permanente opslag van geheugen

A

Geheugeninformatie wordt na consolidatie min of meer permanent opgeslagen in verschillende corticale associatiegebieden, maar consolidatie hoeft niet permanent te zijn. Informatie die uit het geheugen wordt teruggehaald kan beïnvloed worden door nieuwe ervaringen en in gewijzigde vorm opnieuw worden opgeslagen (reconsolidatie), soms op andere locaties.

34
Q

Corticale laesies

A

Corticale laesies kunnen leiden tot problemen met expliciete lange termijn geheugen (LTM). Deze laesies beïnvloeden de mogelijkheid om herinneringen op te slaan en op te halen.

35
Q

Laesies van de temporale cortex

A

Laesies in de temporale cortex hebben specifieke effecten op het geheugen. Rechtszijdige laesies resulteren gemiddeld in meer problemen met niet-verbaal materiaal, terwijl linkszijdige laesies gemiddeld leiden tot meer problemen met verbaal materiaal.

36
Q

Topografische amnesie

A

Laesies in de achterste pariëtale cortex kunnen leiden tot topografische amnesie, wat betekent dat iemand geheugenverlies ervaart voor de ruimtelijke locaties van objecten en hun onderlinge relaties.

37
Q

Circuit voor expliciet geheugen

A

De verschillende hersengebieden die betrokken zijn bij het circuit voor expliciet geheugen ontvangen activerende input van de neocortex en via een combinatie van opgaande banen, wat essentieel is voor de verwerking van expliciete herinneringen.

38
Q

Acetylcholine systemen

A

Het acetylcholine (Ach) systeem omvat cholinerge projecties van kernen in de basale voorhersenen en speelt een cruciale rol in geheugenprocessen en cognitieve functies.

39
Q

Serotonine en noradrenaline systemen

A

De serotonine (SE) en noradrenaline (NA) systemen omvatten projecties van kernen in de hersenstam en zijn betrokken bij verschillende aspecten van geheugen en stemming.

40
Q

Degeneratieve stoornissen

A

Degeneratieve stoornissen, zoals Alzheimer, zijn vaak geassocieerd met verlies van neuronen in cholinerge, serotonerge en/of noradrenerge systemen, wat leidt tot ernstige geheugenproblemen en cognitieve achteruitgang.

41
Q

Ziekte van Alzheimer

A

Een degeneratief proces dat eerst leidt tot anterograde amnesie door degeneratie van de mediale temporale cortex en hippocampus, en later tot retrograde amnesie door verdere degeneratie van de laterale temporale cortex, posterior associatiecortex, en frontale cortex. Het verlies begint met expliciet geheugen en breidt zich later uit naar impliciet geheugen.

42
Q

Geheugeneffecten bij Alzheimer versus gezonde veroudering

A

De ziekte van Alzheimer en andere vormen van dementie verschillen duidelijk van normale ouderdomsverschijnselen, zoals tijdelijk geheugenverlies voor namen en dagelijkse gebeurtenissen. Bij dementie zijn de geheugenproblemen ernstiger en progressiever.

43
Q

Herpes simplex encefalitits

A

Deze infectie kan ernstige retrograde en anterograde amnesie veroorzaken door schade aan de laterale temporale cortex, insula, en mediale temporale kwab, inclusief de hippocampus en paralimbische cortex.

44
Q

Herpes simplex encefalitis - C.W.

A

C.W., een muzikant met herpes simplex encefalitis, heeft slechts 30 seconden episodisch geheugen (gevoel van “just awoke”) en kan geen nieuwe herinneringen vormen, maar behoudt zijn procedureel geheugen en kan nog steeds piano spelen.

45
Q

Syndroom van Korsakoff

A

Deze aandoening, vaak door chronisch alcoholisme, resulteert in volledige anterograde en progressieve retrograde amnesie. Het wordt gekenmerkt door confabulatie, apathie, en onverschilligheid, veroorzaakt door schade aan de mediale thalamuskernen en cerebrale atrofie door vitamine B-tekort.

46
Q

Tijdelijke globale amnesie

A

Een kortdurende vorm van amnesie met mogelijk volledig herstel, gekenmerkt door tijdelijke retrograde en anterograde amnesie, vaak van het declaratieve geheugen. Mogelijke oorzaken zijn hersenschudding, migraine, hypoglycemie, epilepsie, en tijdelijke cerebrale ischemie door onderbreking van de bloedtoevoer naar de arteria cerebralis posterior.

47
Q

Impliciet geheugen en de Basale ganglia

A

Impliciet geheugen, met name voor motorische en cognitieve vaardigheden en dagelijkse gewoonten, maakt gebruik van een “loop” tussen de cortex en de basale ganglia, essentieel voor het leren van deze vaardigheden.

48
Q

Klassieke conditionering - motorische respons

A

Bij klassieke conditionering van een motorische respons speelt het cerebellum een cruciale rol, wat helpt bij het aanleren en uitvoeren van geconditioneerde motorische reacties.

49
Q

Klassieke conditionering - emotionele respons

A

Voor de conditionering van emotionele responsen is de amygdala essentieel. Deze hersenstructuur helpt emoties te koppelen aan bepaalde stimuli of herinneringen.

50
Q

Priming

A

Priming, waarbij eerdere blootstelling aan een stimulus latere herkenning ervan versnelt, vindt plaats in de primaire en secundaire sensorische cortex.

51
Q

Effect van schade aan motorische cortex en basale ganglia

A

Schade aan de motorische cortex en basale ganglia verzwakt het vermogen om motorische vaardigheden, zoals “mirror drawing,” te leren. Mensen kunnen de taak wel herinneren, maar worden er niet beter in door oefening.

52
Q

Case H.M. en impliciet geheugen

A

Bij patiënt H.M. wordt zijn impliciet geheugen voor motorische taken zoals “mirror drawing” verbeterd door oefening, zelfs zonder bewuste herinnering aan het oefenen. Dit wijst op de zelfstandige werking van impliciet geheugen.

53
Q

Dopaminergische projecties en impliciet geheugen

A

Impliciete geheugenprocessen worden ondersteund door dopaminergische projecties vanuit de substantia nigra in de hersenstam, wat belangrijk is voor motorische leerprocessen. Aandoeningen zoals Huntington en Parkinson verstoren deze processen.

54
Q

Emotioneel geheugen

A

Emotioneel geheugen registreert de affectieve aspecten van stimuli of gebeurtenissen, waardoor deze levendig en emotioneel opwindend blijven. Dit geheugen kan zowel expliciete (bewuste) als impliciete (onbewuste) componenten hebben.

55
Q

Angstconditionering en hersengebieden

A

Het oproepen van negatieve emoties bij angstconditionering activeert specifieke hersengebieden die cruciaal zijn voor de verwerking van angst en emotionele reacties.

56
Q

Problemen met korte termijn geheugen (KTM)

A

Schade aan temporale of pariëtale associatiegebieden, of aan polymodale sensorische cellen binnen deze gebieden, kan leiden tot KTM-problemen. Afhankelijk van de locatie van de schade kunnen de problemen betrekking hebben op specifieke modaliteiten, zoals verbaal of non-verbaal materiaal.

57
Q

Prefrontale cortex en werkgeheugen

A

De prefrontale cortex speelt een belangrijke rol in werkgeheugen, vooral bij het onthouden van (a) de identiteit van objecten, (b) hun ruimtelijke locatie, en (c) de volgorde waarin ze worden gepresenteerd. Verschillende delen van de prefrontale cortex ondersteunen deze specifieke werkgeheugenfuncties.

57
Q

Hippocampus

A

De hippocampus is een limbische hersenstructuur die betrokken is bij het geheugen. Hij bestaat uit twee belangrijke gyri: Ammon’s horn en de dentate gyrus, die elk unieke celtypen bevatten en verschillende functies vervullen.

58
Q

Ammon’s horn

A

Ammon’s horn in de hippocampus bevat piramidecellen, die zijn onderverdeeld in vier groepen: CA1, CA2, CA3, en CA4. CA1-cellen zijn gevoelig voor milde zuurstoftekort (anoxie), terwijl andere CA-cellen pas afsterven bij ernstigere anoxie.

59
Q

Dentate gyrus

A

De dentate gyrus in de hippocampus bevat stervormige granulecellen, die fungeren als sensorische cellen voor de hippocampus. Deze cellen blijven zich ontwikkelen door neurogenese gedurende het leven, maar sterven pas af bij ernstige anoxie.

60
Q

Perforant pathway

A

De perforant pathway is een belangrijke verbindingsweg van de hippocampus naar de posterior pariëtaal- en temporale cortex. Deze pathway speelt een cruciale rol in het verwerken en integreren van informatie vanuit verschillende hersengebieden.

61
Q

Fimbria fornix

A

De fimbria fornix verbindt de hippocampus met de thalamus, prefrontale cortex, basale ganglia, en hypothalamus, waardoor het invloed heeft op geheugen- en emotionele processen in verschillende hersengebieden.

62
Q

Anterograde geheugen in de hippocampus

A

Schade aan de hippocampus veroorzaakt ernstige problemen met anterograde geheugen, wat betekent dat nieuwe herinneringen moeilijk kunnen worden opgeslagen, vooral met betrekking tot het semantisch geheugen.

63
Q

Episodisch en autobiografische geheugen

A

Bij hippocampusschade wordt episodisch geheugen sterker aangetast dan semantisch geheugen. Autobiografisch geheugen en het vermogen tot “time travel” (herinneringen ophalen over het verleden of projecties naar de toekomst) zijn eveneens verminderd.

64
Q

Gevolgen van hippocampusschade

A

Schade aan de hippocampus of zijn verbindingen met de temporaalkwab en andere hersengebieden leidt vaak tot geheugenverlies, door het verstoren van de pathways die essentieel zijn voor het opslaan en ophalen van herinneringen.